Het overzicht van prejudiciële zaken vermeldt weer een aantal nieuwe civiele zaken waarin op grond van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De vragen zien op (1) uitleg van art. 5 Handelsnaamwet bij mogelijke naamsverwarring handelsnaam, (2) vermindering van arbeidsduur wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en recht op transitievergoeding, (3) bindende kracht van in kracht van gewijsde gegaan vonnis met betrekking tot vernietiging van effectenleaseovereenkomst voor echtgenoot die niet als formele procespartij is opgetreden en (4) is het vereiste van ‘gebleken onschuld’ voor schadevergoeding strijdig met onschuld-presumptie van art. 6 lid 2 EVRM.
Gelden voor een succesvol beroep op art. 5 Handelsnaamwet in geval een (een in meer of mindere mate) beschrijvende handelsnaam aanvullende voorwaarden naast het in dat artikel genoemde verwarringsgevaar?
Het hof Arnhem-Leeuwarden legt prejudiciële vragen voor aan de Hoge Raad met betrekking tot de vraag of bij de toepassing van art. 5 Handelsnaamwet nadere, niet in dat artikel genoemde vereisten gelden indien de ingeroepen oudere handelsnaam (in meer of mindere mate) beschrijvend is of onderscheidend vermogen mist. Speelt bij de beoordeling van deze vraag mee of de ingeroepen oudere (in meer of mindere mate) beschrijvende handelsnaam door gebruik (een zekere mate van) bekendheid heeft verworven?
Moet een vermindering van de arbeidsduur gelijkgesteld worden met de vermindering van salaris door functiewijziging, zodat ook dan recht transitievergoeding bestaat, evenredig met de salarisvermindering?
Het hof Amsterdam heeft zich met prejudiciële vragen tot de Hoge Raad gewend met oog op het Kolom-arrest uit 2018 waarin de Hoge Raad oordeelde dat er recht is op transitievergoeding als er sprake is van een door de omstandigheden gedwongen, substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd van de werknemer. Het hof vraagt of met een vermindering van de arbeidsduur een vermindering van het salaris als gevolg van een functiewijziging gelijkgesteld dient te worden, met dien verstande dat in dat geval ook een recht op een transitievergoeding bestaat naar evenredigheid van de salarisvermindering.
Rechterlijke uitspraak over vorderingen met betrekking tot de vernietiging van effectenleaseovereenkomst bindende kracht voor niet formele procespartij?
Het hof Amsterdam stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad in een effectenleasezaak. Het hof vraagt of bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis waarin is beslist dat de rechtsvordering tot vernietiging is verjaard in een procedure waarin één van de echtgenoten partij was, dat vonnis dan tevens gezag van gewijsde jegens de andere echtgenoot heeft. Of verzet de beschermingsgedachte van art 1:88 BW zich daartegen?
Vereiste van ‘gebleken onschuld’ voor schadevergoeding na vrijspraak strijdig met de onschuldpresumptie van art. 6 lid 2 EVRM?
Het hof Den haag stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad of het vereiste van ‘gebleken onschuld’ voor schadevergoeding, na vrijspraak wegens ontbreken van wettig of overtuigend bewijs, in strijd is met de onschuld-presumptie van art. 6 lid 2 EVRM, en zo ja welke maatstaf moet dan gelden? Naar welke maatstaf of maatstaven moet dan worden beslist of, en in hoeverre, een verdachte die bij onherroepelijke uitspraak van de strafrechter is vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig of overtuigend bewijs, aanspraak jegens de Staat kan maken op schadevergoeding?