HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1052
In deze uitspraak beantwoordt de Hoge Raad prejudiciële vragen van de kantonrechter te Rotterdam over het door de deurwaarder uitbrengen van een exploot dat is bestemd voor een natuurlijke persoon aan een in de basisregistratie personen (hierna: BRP) opgenomen briefadres.
De aanleiding voor het stellen van de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad was de volgende: DSW heeft bij dagvaarding gevorderd dat de rechtbank gedaagde zal veroordelen tot betaling van een geldsom. Gedaagde heeft echter geen bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland. Uit de BRP blijkt dat gedaagde echter wel een bekend briefadres heeft. De dagvaarding op de voet van art. 54 lid 2 Rv is betekend aan de officier van justitie bij de rechtbank te Rotterdam. Van dit exploot is een uittreksel bekendgemaakt in de Staatscourant. Een afschrift van dit exploot is verzonden naar het door gedaagde opgegeven briefadres. Gedaagde is niet in het geding verschenen.
In de procedure bij de rechtbank oordeelde de kantonrechter dat, alvorens kan worden overgegaan tot het verlenen van verstek en de beoordeling van de vordering, eerst beoordeeld dient te worden of de dagvaarding rechtsgeldig is betekend aan gedaagde. Daartoe stelt de kantonrechter prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. In deze prejudiciële procedure draait het om de vraag of een door een persoon in de BRP opgegeven briefadres als gekozen woonplaats als bedoeld in art. 1:15 BW heeft te gelden en zo ja, of exploten op grond van artikel 46 Rv betekend dienen te worden op dit adres. Indien dat het geval is, maakt deze gekozen woonplaats ook (uitsluitend) de rechter van deze woonplaats bevoegd om kennis te nemen van het geschil als bedoeld in art. 99 Rv? En, als dit niet het geval is, is een openbare betekening van het exploot als bedoeld in artikel 54 lid 2 Rv voldoende of moeten en/of kunnen er bij een bekend briefadres en/of andere bekende gegevens (zoals bijvoorbeeld een e-mailadres) nadere eisen worden gesteld?
Uitgangspunten en beantwoording van de vragen
De Hoge Raad beschrijft allereerst de reguliere wijze van betekening van exploten (zie rov. 3.1 en 3.2). In rov. 3.3 beschrijft de Hoge Raad vervolgens de regels voor de betekening van exploten aan personen die geen bekende woonplaats in Nederland hebben, als bedoeld in art. 54 Rv (hierna ook: openbare betekening). Deze houdt – kort gezegd – in dat betekening aan die personen ter plaatse geschiedt van hun werkelijk verblijf (art. 54 lid 1 Rv). Indien zowel de woonplaats als het werkelijk verblijf in of buiten Nederland onbekend is, wordt betekend aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak moet dienen of dient. In geval van openbare betekening wordt zo spoedig mogelijk een uittreksel van het exploot bekendgemaakt in de Staatscourant onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.
Briefadres
De Hoge Raad verwijst bij de bespreking van het briefadres naar de Wet Basisregistratie Personen (hierna: Wet BRP). Uit die wet volgt dat iedere ingezetene die niet reeds op zijn woonadres in de BRP is ingeschreven, verplicht is zich te laten inschrijven op zijn woonadres of, bij ontbreken daarvan, op een briefadres (art. 2.4, 2.38 lid 1 en art. 2.39 lid 3 Wet BRP). Het briefadres wordt omschreven als het adres waar geschriften die bestemd zijn voor de betrokkene (de briefadreshouder) in ontvangst worden genomen (art. 1.1, onder p, Wet BRP). In de circulaire ‘BRP en briefadres’ van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 2016 is het begrip “briefadres” als volgt omschreven:
“Een briefadres is een adres waar door de overheid verzonden stukken voor een persoon in ontvangst word[en] genomen. Het moet een bestaand adres zijn van een natuurlijk persoon of een instelling, de zogeheten briefadresgever. De briefadresgever moet ervoor zorgen dat post van de overheid (brieven of andere stukken, zoals een belastingformulier, stempas of dagvaarding) de persoon in kwestie bereiken. Op dit adres moet hij of zij namelijk altijd bereikbaar zijn voor de overheid en bovendien fysiek traceerbaar zijn. Daarom kan een briefadres nooit een postbus zijn.”
Art. 2.45 Wet BRP verplicht de briefadresgever onder andere ervoor zorg te dragen dat voor de houder van het briefadres bestemde geschriften of inlichtingen daarover aan laatstgenoemde worden doorgegeven of meegedeeld. Bij overtreding van deze verplichtingen kan het college van burgemeester en wethouders aan de briefadresgever een bestuurlijke boete opleggen (art. 4.17, aanhef en onder a, Wet BRP).
Betekening aan het briefadres
Volgens de Hoge Raad is de kans dat een persoon zonder bekende woon- of verblijfplaats daadwerkelijk kennisneemt van een exploot dat aan hem is uitgebracht door openbare betekening, in de praktijk zeer klein. Het briefadres is juist een adres dat wordt gekozen om daar geschriften in ontvangst te laten nemen. De Wet BRP bevat een aantal bepalingen die bevorderen dat de briefadreshouder ook daadwerkelijk via het briefadres kan worden bereikt. Betekening aan een briefadres biedt volgens de Hoge Raad in dat verband een betere waarborg dan openbare betekening dat een exploot degene voor wie het bestemd is, daadwerkelijk bereikt. De Hoge Raad verwijst daarbij ook naar de parlementaire geschiedenis van de Wet BRP, waaruit blijkt dat de wetgever ervan is uitgegaan dat op een briefadres een dagvaarding kan worden uitgebracht.
De Hoge Raad overweegt verder dat een betekening op een briefadres effectiever is dan openbare betekening. Voor de toepassing van de art. 45-47 Rv moet een briefadres dus worden aangemerkt als gekozen woonplaats in de zin van art. 1:15 BW. Dat betekent dat in dat geval geen sprake is van een onbekende woonplaats of onbekende werkelijke verblijfplaats als bedoeld in art. 54 lid 2 Rv, zodat exploten aan het briefadres betekend moeten worden en voor openbare betekening geen plaats is.
Dat is anders in het geval de deurwaarder moet aannemen dat het briefadres niet (meer) juist is en de stukken de betrokkene niet zullen bereiken bij betekening aan het briefadres. Ook is het anders indien degene voor wie het exploot is bestemd, voor een of meer bepaalde aangelegenheden een andere gekozen woonplaats in de zin van art. 1:15 BW heeft dan het briefadres. In dat geval moet de betekening aan die gekozen woonplaats geschieden en niet aan het briefadres, indien die exploten verband houden met die aangelegenheden.
De Hoge Raad overweegt tot slot dat de dagvaardingstermijn van ten minste een week, als genoemd in art. 114 Rv, ook van toepassing is bij betekening aan een briefadres. De rechter van de plaats van het briefadres is als rechter van de gekozen woonplaats de bevoegde rechter, als bedoeld in art. 99 lid 1 Rv. Met het oog op de rechtszekerheid van hetgeen de Hoge Raad heeft beslist ten aanzien van het betekenen aan een briefadres, heeft dit geen gevolgen voor de geldigheid van exploten die vóór 1 augustus 2019 openbaar zijn of zullen worden betekend.