HR 10 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9925

In onteigeningszaken is in cassatie het griffierecht verschuldigd voor zaken met betrekking tot een vordering van onbepaalde waarde. 

In deze onteigeningszaak bracht de (waarnemend) griffier van de Hoge Raad een bedrag van € 5.815 in rekening aan griffierecht aan de onteigenende overheid. De griffier gaf daarbij toepassing aan art. 10 lid 2 Wgbz. Hierin is bepaald dat in zaken waarin een vordering tot onteigening wordt gedaan, de hoogte van het griffierecht wordt bepaald aan de hand van de som die in de dagvaarding als schadeloosstelling wordt aangeboden.

De Hoge Raad is het daarmee niet eens en verklaart het tegen de vaststelling van het griffierecht ingestelde verzet gegrond met de volgende overweging:

“Ingevolge het tot 31 oktober 2010 geldende art. 2 lid 2, onder f, Wet tarieven burgerlijke zaken (Wtbz) was de hoogte van het griffierecht in onteigeningszaken in eerste aanleg gerelateerd aan het bedrag van de aangeboden schadeloosstelling. Voor het griffierecht in onteigeningszaken in cassatie ontbrak echter in de Wtbz een specifieke regeling, zodat in cassatie griffierecht werd geheven zoals dat gold voor zaken met betrekking tot vorderingen van onbepaalde waarde (vgl. HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8747, NJ 2007/260).

Nu de wetgever bij de invoering van de Wgbz blijkbaar niet heeft beoogd wijziging te brengen in de maatstaf voor de vaststelling van het griffierecht in onteigeningszaken, moet ervan worden uitgegaan dat ook onder de werking van de Wgbz voor het vaststellen van het griffierecht in onteigeningszaken in cassatie moet worden aangesloten bij het griffierecht dat geldt voor zaken met betrekking tot vorderingen van onbepaalde waarde, zodat in het onderhavige geval een griffierecht van € 710,– verschuldigd is.”

Het ontbreken van een kenbare bedoeling van de wetgever om te breken met het stelsel dat onder het oude recht gold, is voor de Hoge Raad dus voldoende om af te wijken van de (toch vrij duidelijk lijkende) tekst van art. 10 lid 2 Wgbz. De Hoge Raad wijst bij dit oordeel ook nog op het wetsvoorstel voor de Reparatiewet griffierechten burgerlijke zaken. Hierin wordt onder meer voorgesteld om aan art. 10 lid 2 Wgbz een zin toe te voegen, inhoudend dat in onteigeningszaken in cassatie griffierecht wordt geheven ter hoogte van de vordering van onbepaalde waarde. Dit bevestigt dat de wetgever inderdaad niet heeft bedoeld om voor onteigeningscassaties met het oude recht te breken. Bovendien wordt daarmee in de wet verankerd dat ook in de toekomst in onteigeningscassaties het griffierecht voor zaken van onbepaalde waarde is verschuldigd.

De verzetprocedure in cassatie is gevoerd door Martijn Scheltema en de auteur.

Cassatieblog.nl

Share This