HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:86

Omdat de zorgmachtiging niet verleend is binnen drie weken na het verzoek van de officier van justitie waarin om een aansluitende zorgmachtiging werd verzocht, is geen sprake van een aansluitende zorgmachtiging in de zin van art. 6:5, aanhef en onder b, Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zorgmachtiging kan daarom niet met twaalf maanden verlengd worden, maar kan slechts verlengd worden met maximaal zes maanden.

Achtergrond

Ten aanzien van betrokkene is een zorgmachtiging verleend tot en met 24 juli 2024. Door de officier van justitie is op 24 juni verzocht om een aanvullende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden. Bij beschikking van 25 juli 2024 heeft de rechtbank de machtiging verleend tot en met uiterlijk 24 juli 2025.

In cassatie klaagt de betrokkene dat slechts een machtiging voor de duur van zes maanden verleend had mogen worden, omdat de voorgaande machtiging door de overschrijding van de wettelijke beslistermijn door de rechtbank was vervallen en de nieuwe machtiging bovendien is verleend terwijl de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging was versterken.

De Hoge Raad

De Hoge Raad geeft eerst een college over de verlenging van zorgmachtigingen:

 “Art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechter een zorgmachtiging verleent voor de duur die noodzakelijk is om het doel van verplichte zorg te realiseren, maar maximaal voor zes maanden. Indien het een zorgmachtiging betreft die aansluit op een eerdere zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz, kan de rechter een zorgmachtiging verlenen voor maximaal twaalf maanden (art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz).

Een zorgmachtiging vervalt indien de geldigheidsduur is verstreken (art. 6:6 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). Indien de officier van justitie een nieuw verzoek voor een zorgmachtiging heeft ingediend voordat de geldigheidsduur, bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz is verstreken, dan wel uiterlijk vier weken voordat de geldigheidsduur, bedoeld in art. 6:5, onderdeel b, Wvggz is verstreken, vervalt de eerdere zorgmachtiging in afwijking van art. 6:6 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz echter als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of, voor zover hier van belang, door het verstrijken van de termijn van drie weken na ontvangst van het verzoekschrift (art. 6:6 lid 2 Wvggz in verbinding met art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz). Bij inachtneming van deze termijnen is sprake van aansluiting van de vervolgmachtiging op de lopende machtiging als bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz, en kan de vervolgmachtiging voor de duur van maximaal twaalf maanden worden verleend.

Van aansluiting in de in art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz bedoelde zin kan ook sprake zijn indien de officier van justitie het verzoekschrift tot het verlenen van een vervolgmachtiging die aansluit op een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz, heeft ingediend op een later tijdstip dan de in art. 6:6 lid 2 Wvggz bedoelde vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de bestaande machtiging. De rechtbank kan in zo’n geval op de voet van art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz een vervolgmachtiging voor de duur van twaalf maanden verlenen door de vervolgmachtiging te verlenen vóór het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de bestaande machtiging verstrijkt. De rechtbank dient wel te onderzoeken of de betrokkene, gelet op het tijdstip waarop de officier van justitie het verzoekschrift heeft ingediend, voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verweren.”

In deze procedure was de lopende zorgmachtiging verleend voor de duur van maximaal twaalf maanden, tot en met uiterlijk 24 juli 2024. Omdat de officier van justitie het verzoekschrift voor een vervolgmachtiging had ingediend op 24 juni 2024, en dus eerder dan vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging, moest de rechtbank op grond van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz vervolgens uiterlijk drie weken na ontvangst van het verzoekschrift beslissen. De rechtbank had dus op 15 juli 2024 moeten beslissen. Omdat zij dat niet gedaan heeft, is de machtiging op 16 juli 2024 van rechtswege komen te vervallen. De op 24 juli verleende zorgmachtiging sloot dus niet aan op een eerder verleende zorgmachtiging.

Na het verstrijken van de beslistermijn van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz kan de rechter volgens de Hoge Raad nog wel beslissen op het verzoek om een zorgmachtiging. De rechter kan op grond van art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz in dat geval echter slechts een zorgmachtiging verlenen voor de duur van maximaal zes maanden.

Afdoening

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, maar uitsluitend voor zover daarin is bepaald dat de zorgmachtiging geldt voor de duur van maximaal twaalf maanden tot en met uiterlijk 24 juli 2025. Hij doet de zaak zelf af en bepaalt dat de zorgmachtiging geldt voor de duur van maximaal zes maanden tot en met uiterlijk 25 januari 2025. Dit oordeel is in lijn met de conclusie van A-G Coenraad.

Share This

Cassatieblog.nl