HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2229
Ook voor het kindgebonden budget zoals dat vóór 2015 (invoering alleenstaande ouderkop) bestond, geldt dat dit niet wordt verdisconteerd in de behoeftebepaling van het kind, maar in de draagkrachtbepaling van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt (vgl. HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011, CB 2015-146).
Prejudiciële beslissing over alleenstaande ouderkop
Op 9 oktober 2015 deed de Hoge Raad uitspraak op een prejudiciële vraag van het gerechtshof te Den Haag over de wijze waarop de per 1 januari 2015 ingevoerde alleenstaande ouderkop (Wet Hervorming Kindregelingen) in de alimentatieberekening moet worden verdisconteerd. Het antwoord luidde – in afwijking van de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen – als volgt:
“1. Bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
2. Er dient geen onderscheid te worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget.”
Het tweede deel van het antwoord heeft de annotatoren Wortmann (NJ 2015/465 ) en Vledder ( JIN 2015/218) aanleiding gegeven tot de vraag of de door de Hoge Raad geformuleerde regel ook opgaat voor het kindgebonden budget van vóór 2015, al kende dat nog geen alleenstaande ouderkop. De thans bestreden uitspraak (ECLI:NL:GHARL:2015:6074, rov. 5.7) gaf gelegenheid om deze vraag aan de Hoge Raad voor te leggen. Het betrof een verzoek tot wijziging van alimentatie met betrekking tot de jaren 2014 en 2015. Bij de bepaling van die alimentatie overwoog het hof nadrukkelijk dat over zowel 2014 als 2015 het kindgebonden budget in mindering moet worden gebracht op de behoefte van de kinderen.
De vrouw heeft dat oordeel in cassatie met succes bestreden. Conform de conclusie van A-G Wesseling-van Gent oordeelt de Hoge Raad dat zijn eerdere antwoord (onder 2) “niet alleen betrekking [heeft] op de regeling van het kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop zoals deze geldt sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet Hervorming Kindregelingen, maar ook op de regeling van het kindgebonden budget zoals die vóór 1 januari 2015 gold.”
Het oordeel van het hof getuigt dus van een onjuiste rechtsopvatting. Het verwijzingshof zal de alimentatie opnieuw moeten vaststellen, waarbij het kindgebonden budget moet worden meegenomen in de draagkrachtbepaling in plaats van in de behoeftebepaling.