HR 17 april 2020 ECLI:NL:HR:2020:746 en ECLI:NL:HR:2020:751

Indien op een schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, valt van rechtswege buiten de boedel een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet. De beslagvrije voet wordt verhoogd met de premie van een door de schuldenaar gesloten ziektekostenverzekering, dit is de daadwerkelijk door de schuldenaar te betalen premie voor de door hem gesloten zorgverzekering.

Achtergrond

Het cassatieberoep in de eerste hiervoor genoemde zaak ziet op de beslissing van een rechter-commissaris (r-c) over de hoogte van het vrij te laten bedrag in een schuldsaneringsregeling. De advocaat van de WSNP-bewindvoerder had gevraagd om rekening te houden met de feitelijk door een gezin betaalde premies voor een (aanvullende) ziektekostenverzekering en een tandartsverzekering. De r-c had dat verzoek afgewezen en was uitgegaan van het normbedrag van € 135,– per maand. In hoger beroep had de rechtbank, na de r-c te hebben gehoord, de beslissing bekrachtigd, kort weergegeven, omdat de r-c bevoegd is af te wijken van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen, en door de onder bewind gestelde geen antwoord was gegeven op de vraag waarom deze dure verzekeringen nodig waren.

Cassatie

Het cassatieberoep legt twee vragen voor, een procedurele en een inhoudelijke.

De procedurele vraag had de Hoge Raad inmiddels beantwoord in HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1948, het antwoord wordt in de beschikking in deze zaak herhaald: de in art. 314 lid 2 Fw in verbinding met art. 65 Fw vervatte verplichting om de r-c te horen voordat de rechtbank een beslissing geeft die het beheer of de vereffening van de boedel betreft, geldt slechts bij een door de rechtbank in eerste aanleg te geven beslissing, en niet – zoals in dit geval – bij de behandeling van het hoger beroep tegen een beschikking van de r-c.

Ook inhoudelijk blijft de beslissing van de rechtbank niet in stand. Dat gaat in drie stappen.

(i) Indien op een schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, valt op grond van art. 295 lid 2 Fw buiten de boedel een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet. Dit bedrag kan worden verhoogd met een door de r-c vast te stellen nominaal bedrag (art. 295 lid 3 Fw), tezamen: ‘het vrij te laten bedrag’.

(ii) Hoe de beslagvrije voet wordt vastgesteld, is geregeld in art. 475d Rv. Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, van dit artikel wordt de beslagvrije voet verhoogd met de premie van een door de schuldenaar gesloten ziektekostenverzekering (en, kort weergegeven, in voorkomend geval verminderd met enkele andere bedragen).

(iii) Het doel van art. 475d, lid 4, aanhef en onder a, Rv is de betaling van de volledige zorgverzekeringspremie zeker te stellen. Dit ziet blijkens de wetsgeschiedenis zowel op de verplichte basisverzekering als op vrijwillig gesloten aanvullende verzekeringen. De hier bedoelde premie betreft dan ook de daadwerkelijk door de schuldenaar te betalen premie voor de door hem gesloten zorgverzekering.

De Hoge Raad concludeert dat het bedrag van de beslagvrije voet van rechtswege buiten de boedel valt, en de r-c dus niet bevoegd is eigen normen te hanteren voor de zorgverzekeringspremie.

Volgt vernietiging en verwijzing naar het hof ’s-Hertogenbosch.

Van de tweede in de kop genoemde zaak (ECLI:NL:HR:2020:751) is hier nog te wijzen op het oordeel dat iemand die onder beschermingsbewind is gesteld (conform titel 19 Boek 1 BW), niet zelfstandig bevoegd is te procederen over de hoogte van de wooncompensatie in het vrij te laten bedrag (als hiervoor onder (i) bedoeld). Daartoe is volgens de Hoge Raad (rov. 3.1.2 tot en met 3.1.4) alleen de (beschermings)bewindvoerder bevoegd.

Cassatieblog.nl

Share This