Selecteer een pagina

HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8788

De werknemer die schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden, hoeft bij een vordering gebaseerd op art. 7:658 BW niet te specificeren welke norm zijn werkgever precies heeft geschonden of welke concrete veiligheidsmaatregel(en) de werkgever heeft nagelaten te treffen. Hetzelfde geldt wanneer de zorg voor de veiligheid van zijn werknemer heeft overgelaten aan hulppersonen.

In deze zaak ging het om een internationaal chauffeur die met zijn vrachtwagen een zware machine diende te vervoeren. De machine was in Finland op een oplegger geladen, die door de werknemer was opgehaald in de haven van Lübeck. Bij het lossen van de lading in Parijs – waarbij de chauffeur in opdracht van twee aldaar aanwezige Finse monteurs assisteerde – ging het mis: een onderdeel van de machine (een aggregaat) viel van de oplegger en kwam op de chauffeur terecht. Letsel en langdurige arbeidsongeschiktheid van de chauffeur waren het gevolg.

Het hof oordeelde dat het beroep van de chauffeur op art. 7:658 BW niet kon slagen, omdat de chauffeur niet had aangegeven welke instructies of maatregelen de werkgever in dit geval had moeten treffen. De stelling van de chauffeur dat de Finse verlader van de machine moest worden beschouwd als een ‘hulppersoon’ van de werkgever – zodat de werkgever voor diens tekortschieten aansprakelijk zou zijn – had het hof op soortgelijke gronden afgewezen: ook hier vond het hof dat de chauffeur had moeten stellen dat (en op welke wijze) de verlader in zijn zorgplicht tekort was geschoten.

De Hoge Raad acht beide oordelen van het hof onjuist. Wanneer (zoals in dit geval) vaststaat dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is het op grond van art. 7:658 lid 2 BW aan de werkgever om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij aan zijn zorgplicht voor de veiligheid van de werknemer heeft voldaan. Als de werkgever ter onderbouwing van dit verweer voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, dient weliswaar de werknemer zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet te motiveren. Aan die motivering mogen echter niet zodanig hoge eisen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk zou worden gedaan aan de beschermende strekking die art. 7:658 lid 2 – ook op het punt van de stelplicht – heeft voor de werknemer.

Hetzelfde geldt – en dit was in de rechtspraak van de Hoge Raad nog niet eerder uitgemaakt – wanneer de werkgever de zorg voor de veiligheid van zijn werknemer heeft overgelaten aan hulppersonen. Ook dan is het aan de werkgever om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zijn hulppersonen die maatregelen hebben getroffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om schade als door de werknemer geleden te voorkomen. De werknemer hoeft dus ook in die gevallen niet te stellen in de naleving van welke veiligheidsnormen die hulppersonen zijn tekortgeschoten.

De werknemer is in deze zaak in cassatie bijgestaan door de auteur.

Cassatieblog.nl

Share This