Dossier: Vermogensrecht algemeen


HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2043 (Brinky Bouw en Ontwikkeling B.V./Hazeleger Transporten B.V.)

Indien de verjaring van art. 32 lid 1 CMR door een schriftelijke vordering in de zin van art. 32 lid 2 CMR is geschorst en deze schorsing vervolgens op de voet van art. 32 lid 2 CMR is opgeheven, kan een schriftelijke aanmaning of mededeling op de voet van art. 3:317 BW, die betrekking heeft op hetzelfde onderwerp als de eerdere schriftelijke vordering, niet ertoe leiden dat de verjaring opnieuw wordt geschorst of alsnog wordt gestuit. De schriftelijke aanmaning of mededeling in de zin van art. 3:317 BW moet in dit verband worden aangemerkt als een vordering als bedoeld in art. 32 lid 2 CMR. Stuiting van de verjaring door het instellen van een vordering in rechte (art. 3:316 BW) of door erkenning (art. 3:318 BW) is in een dergelijk geval wel mogelijk. (meer…)

HR 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:983

Nu de testamentair bewindvoerder bevoegdelijk heeft bepaald dat de gekweekte rente over het onder bewind gestelde vermogen pas bij meerderjarigheid van de erfgenaam aan deze mag worden uitgekeerd, moet worden aangenomen dat ook de vader, die het ouderlijk vruchtgenot geniet, daarover gedurende het bewind niet kan beschikken. (meer…)

HR 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3739

Verhouding tussen de uitleg van een verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden en toepassing van beperkende werking van redelijkheid en billijkheid. Oordeel hof, dat beperkende werking van redelijkheid en billijkheid leidt tot verrekenplicht van de man op grond van artikel 1:141 lid 4 BW, in casu onvoldoende gemotiveerd. Hof heeft met aanname verrekenplicht ten laste van de man bovendien de grenzen van de rechtsstrijd in appel miskend. (meer…)

HR 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3740 (X/IDM Finance B.V.)

Als een rechtsvordering is gestuit vóór 1 januari 1992 door een naar oud recht geldende stuitingshandeling, dan brengt het overgangsrecht mee dat na die datum de lengte van de nieuwe termijn die aanvangt als gevolg van die stuiting, door het huidige BW wordt bepaald. (meer…)

Rb Amsterdam 18 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5910

De rechtbank Amsterdam heeft de Hoge Raad verzocht bij wijze van prejudiciële beslissing antwoord te geven op de vraag of een rechtspersoon in de zin van art. 3:305a BW uit hoofde van zijn aan dit artikel ontleende bevoegdheid op de voet van art. 3:317 lid 1 BW de verjaring kan stuiten van rechtsvorderingen van personen wier gelijksoortige belangen hij ingevolge zijn statuten behartigt, strekkend tot nakoming van verbintenissen tot schadevergoeding te voldoen in geld. (meer…)

HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0566 (ECN/OMEN)

De tot 1 januari 2007 geldende Pensioen- en Spaarfondsenwet voorzag niet in een beoordelingsmaatstaf als die van art. 19 van de sindsdien geldende Pensioenwet, noch in enige andere maatstaf voor de beoordeling van een eenzijdige wijziging in pensioenreglementen. Voor zover een pensioenreglement de bevoegdheid tot wijziging gaf, betekent dit dat het gebruikmaken van die bevoegdheid (vóór 2007) in beginsel geoorloofd was en dus niet dat die geoorloofdheid afhankelijk was van een belangenafweging als die van art. 19 Pensioenwet. Hiervan uitgaande werd de uitoefening van deze bevoegdheid slechts beperkt voor zover de werkgever van die bevoegdheid misbruik maakte (art. 3:13 BW) of uitoefening van die bevoegdheid in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 6:248 lid 2 BW).  (meer…)

Cassatieblog.nl