

Verhaal kosten enquête ingevolge art. 2:354 BW
HR 13 april 2018 ECLI:NL:HR:2018:597
(i) Art. 2:354 BW moet zo worden uitgelegd dat de Ondernemingskamer op verzoek van de rechtspersoon kan beslissen de kosten van het onderzoek ook op een feitelijk bestuurder te verhalen indien individueel en concreet blijkt dat hij verantwoordelijk is voor het wanbeleid, hetgeen inhoudt dat hem een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt van dat wanbeleid. (ii) Een kostenveroordeling op de voet van art. 2:354 BW strekt tot vergoeding van de schade en kan dus geheel op ieder van twee of meer personen hoofdelijk worden verhaald. Het uitspreken van een dergelijke veroordeling tot schadevergoeding past binnen de wettelijke taak van de Ondernemingskamer. Lees meer…

Aanpassingen hof in schadebegroting onbegrijpelijk
HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:603
In deze zaak heeft een inlener schadevergoeding van een uitzendbureau gevorderd vanwege het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van een overeenkomst van opdracht. De Hoge Raad acht diverse motiveringsklachten tegen de aanpassingen die het hof op grond van art. 6:97 BW heeft gedaan in de door de inlener in eerste aanleg overgelegde schadebegroting gegrond. Lees meer…

Complexe en onwinbare bodembestanddelen
HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:485 en ECLI:NL:HR:2018:486
Het ging in deze onteigeningszaken om een complex waar in de grond een grote hoeveelheid löss aanwezig was. Dit wordt vanwege de onteigening winbaar, waarbij sommige percelen in het complex veel meer löss bevatten dan andere. Dat was voor de rechtbank aanleiding om niet de feitelijk uit ieder perceel te winnen löss bepalend te laten zijn maar een hoeveelheid die resulteert na middeling van de totaal te winnen hoeveelheid. Lees meer…

Procesinleiding niet ingediend langs elektronische weg = niet-ontvankelijk
HR 6 april 2018 ECLI:NL:HR:2018:532
Slechts een in de procesinleiding aan te wijzen advocaat bij de Hoge Raad kan langs elektronische weg een procesinleiding bij de Hoge Raad indienen. Lees meer…

De verhouding tussen het instellen van vorderingen op grond van art. 3:170 en 3:171 BW
HR 6 april 2018 ECLI:NL:HR:2018:535
(i) De regel uit art. 3:171 BW dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het instellen van rechtsvorderingen/indienen van verzoekschriften ten behoeve van de gemeenschap geldt in beginsel slechts tegenover derden en niet tegenover deelgenoten, tenzij de vordering of het verzoek ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot niet in de verdeling van de gemeenschap kan worden betrokken ingevolge art. 3:184 en 3:185 BW.
(ii) Voor vorderingen tegen derden is niet vereist dat deze op de voet van art. 3:170 lid 2 BW door de deelgenoten gezamenlijk worden ingesteld, mits de deelgenoot kenbaar maakt dat hij in zijn hoedanigheid voor de gezamenlijke, zo veel met name te noemen, deelgenoten optreedt. Lees meer…

Jaarverslag van de Hoge Raad over 2017
Het jaarverslag van de Hoge Raad over 2017 is gepubliceerd. In de algemene inleiding op het jaarverslag wordt er onder meer op gewezen dat de Hoge Raad rechtsontwikkeling en rechtseenheid als een van zijn primaire taken is gaan zien. In het jaarverslag wordt daarnaast een aantal door de Hoge Raad gewezen arresten besproken die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de rechtsontwikkeling in Nederland. Lees meer…

Arbeidsrechtelijke omkeringsregel bij asbestblootstelling en mesothelioom
HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:536
De Hoge Raad verduidelijkt eerdere rechtspraak over de arbeidsrechtelijke omkeringsregel bij asbestblootstelling (HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 en ECLI:NL:HR:2013:BZ1721) en oordeelt dat het feit dat mesothelioom altijd wordt veroorzaakt door asbestblootstelling, niet zonder meer meebrengt dat het oorzakelijk verband tussen de asbestblootstelling tijdens de werkzaamheden bij de aansprakelijk gehouden werkgever en die schade in beginsel moet worden aangenomen. Betekenis komt toe aan de duur en intensiteit van de blootstelling bij deze werkgever en van andere blootstellingen gedurende de latentieperiode, en de verhouding daartussen. Lees meer…

Nadere uitleg van het begrip ‘belanghebbende’ in de zin van art. 798 Rv (II)
HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:488
Andere ‘niet-ouders’ dan pleegouders – zoals bijvoorbeeld een biologische ouder zonder juridisch ouderschap – vallen niet onder de reikwijdte van art. 798 lid 1, tweede volzin, Rv. Een pleegouder die de minderjarige in het verleden gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin heeft verzorgd en opgevoed, maar deze verzorging en opvoeding inmiddels heeft beëindigd, kan niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, tweede volzin, Rv. Lees meer…

Nadere uitleg van het belanghebbende-begrip in de zin van art. 798 Rv (I)
HR 30 maart 2018 ECLI:NL:HR:2018:463
De vraag of een betrokkene belanghebbende is in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv, dient te worden beantwoord met inachtneming van de uit art. 8 EVRM voortvloeiende eisen. Onder meer op basis van deze eisen heeft te gelden dat in de procedure in hoger beroep tegen een beschikking waarbij op de voet van art. 1:266 BW het ouderlijk gezag van elk van beide ouders over een kind met wie die ouders gezinsleven hebben, is beëindigd, maar waarbij de grieven van de appellerende ouder slechts zijn dan wel haar eigen gezag betreffen, de andere ouder belanghebbende is in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv in verbinding met art. 806 lid 1 Rv. Lees meer…

Instelling mentorschap – art. 6 EVRM van toepassing
HR 6 april 2018 ECLI:NL:HR:2018:533
Op een beslissing tot instelling van mentorschap is art. 6 EVRM van toepassing, omdat het een betrokkene de bevoegdheid ontneemt rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Lees meer…