Hoge Raad stemt arrest in kort geding niet af op bodemuitspraak; indirecte inbreuk op tweede medische-indicatieoctrooi
HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:692 (Sun/Novartis)
1. De regel dat de rechter in kort geding zijn uitspraak dient af te stemmen op die in de bodemprocedure, is in de cassatieprocedure niet van toepassing. Deze regel geldt uitsluitend voor de rechter die over de feiten oordeelt; 2. Ervan uitgaande dat indirecte inbreuk op een ‘Swiss-type claim’ rechtens mogelijk is, heeft het hof in dit kort geding terecht geoordeeld dat in deze zaak aan de vereisten van indirecte octrooi-inbreuk als bedoeld in art. 73 ROW 1995 is voldaan.
Hoge Raad over verdeling beneficiair aanvaarde nalatenschap in geval van niet voltooide vereffening
HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:939
Op de erfgenaam die de verdeling vordert van een beneficiair aanvaarde nalatenschap, rust in beginsel de plicht om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat de schulden van de nalatenschap zijn voldaan. Is de vereffening niet voltooid of is over de voltooiing onvoldoende uitsluitsel verkregen, dan dient de rechter in overleg met partijen te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om desondanks te beslissen op een wijze die ook voldoende rekening houdt met de belangen van schuldeisers. In dat verband kan worden gedacht aan het aanhouden van de zaak, aan een verdeling onder voorwaarden of aan een gedeeltelijke verdeling. Lees meer…
Effectenlease: stuitende werking collectieve actie eindigt op moment algemeenverbindendverklaring Duisenbergregeling
HR 19 mei 1017, ECLI:NL:HR:2017:936
De echtgenoot die een vaststellingsovereenkomst sluit over een door effectenlease- overeenkomsten veroorzaakte restschuld, bindt daarmee alleen zichzelf. De andere echtgenoot behoudt de bevoegdheid de effectenleaseovereenkomsten op grond van art. 1:89 BW te vernietigen. De verjaring van deze vernietigingsvordering wordt gestuit door een collectieve actie, ook indien de vorderingsgerechtigden niet zijn aangesloten bij de rechtspersoon die deze collectieve actie is begonnen. Lees meer…
Uitleg primaire dekkingsomschrijving machineschadeverzekering aan de hand van uitsluitingsbepaling onbegrijpelijk
HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1055
Het oordeel van het hof dat de bewoordingen “plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging” uit art. 2.1 verzekeringsvoorwaarden niet als een afzonderlijke voorwaarde voor dekking moeten worden gezien, is niet zonder meer begrijpelijk. Dit oordeel kan niet worden gedragen door art. 3.9 verzekeringsvoorwaarden, dat corrosie, die is veroorzaakt door de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak, van dekking uitsluit. Lees meer…
Vaststelling (omvang) schade, wat moet de rechter vergelijken?
HR 9 juni 2017 ECLI:NL:HR:2017:1053
Het bestaan en de omvang van de schade dient in dit geval te worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de werkelijke situatie na de overdracht van de assurantieportefeuille onder het schuldig blijven van de koopprijs daarvan enerzijds en de hypothetische situatie waarin deze onrechtmatige gedraging achterwege zou zijn gebleven anderzijds.
Adviesrecht ondernemingsraad geldt in beginsel ook in faillissement
HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:982 (Ondernemingsraad DA Retailgroep c.s./DA Retailgroep c.s.)
De curator moet zorgdragen voor het naleven van de voorschriften van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) tijdens een faillissement. Het adviesrecht van de ondernemingsraad ziet in faillissement in beginsel niet op de verkoop van goederen of het opzeggen van arbeidsovereenkomsten op de voet van art. 176 en art. 40 Fw, omdat deze handelingen van de curator gericht zijn op een (voortvarende) afwikkeling van het faillissement. Lees meer…
Buiten beschouwing laten van een brief wegens strijd met de eisen van een goede procesorde
Hoge Raad 12 mei 2017 ECLI:NL:HR:2017:869
De bijzonder curator klaagt in cassatie tevergeefs dat het hof ten onrechte geen acht heeft geslagen op de inhoud van zijn brief in een zaak waarin een man vernietiging van de erkenning van een minderjarig kind wegens dwaling omtrent zijn biologisch vaderschap had verzocht. Lees meer…
Haags Betekeningsverdrag en Rechtsvorderingsverdrag: niet in het onderlinge rechtsverkeer binnen het koninkrijk
HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1059
1. De betekening en kennisgeving van stukken in het onderlinge verkeer tussen Nederland en Aruba – en Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba – wordt niet beheerst door de bepalingen van het Haags Betekeningsverdrag of van het Haags Rechtsvorderingsverdrag.
2. Onder ‘buitenland’ in de zin van art. 5, aanhef en onder 8° RvA valt ook Nederland, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
3. In een Arubaanse procedure in hoger beroep waarin de geïntimeerde die niet in Aruba woont en daarin evenmin een bekend verblijf heeft, maar van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf in het buitenland bekend is, niet verschijnt, moet het Gemeenschappelijk Hof zijn uitspraak aanhouding en onderzoeken welke pogingen de directeur van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken dan wel de deurwaarder in het werk heeft gesteld om zoveel mogelijk te bevorderen dat de stukken bedoeld in art. 273 RvA (de verklaring dat hoger beroep is ingesteld en de memorie van grieven en de daarbij overgelegde bescheiden) degene voor wie zij zijn bestemd, bereiken.
Geen beslag op zaken die door schuldenaar waren ingebracht in v.o.f.
HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1009
De omstandigheid dat de onroerende zaken waren ingebracht in de v.o.f. brengt mee dat die onroerende zaken een gebonden gemeenschap vormen, bestemd om te worden aangewend tot het bereiken van het doel van de v.o.f., en dat die zaken behoren tot het afgescheiden vermogen van de v.o.f. dat dient als verhaalsobject voor de schuldeisers van de v.o.f. Privé-schuldeisers van een van de vennoten kunnen dan ook geen verhaal nemen op deze onroerende zaken. Lees meer…
Omgangsregeling kan worden aangepast op verzoek van met voogdij belaste gecertificeerde instelling
HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943
De bevoegdheid om vaststelling, wijziging of ontzegging van een omgangsregeling te vorderen, komt ook toe aan een gecertificeerde instelling die met de voogdij van de minderjarige is belast. De gecertificeerde instelling kan niet voor het eerst in hoger beroep een verzoek tot ontzegging van de omgang met het kind doen, omdat dit in strijd is met de regel dat er niet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek mag worden gedaan. Lees meer…