Selecteer een pagina

HR 29 juni 2012 ECLI:NL:HR:2012:BU5630

In deze zaak heeft de faillissementscurator van Yukos Oil na het instellen van hoger beroep de hoedanigheid van curator verloren doordat het faillissement is geëindigd. Daarmee had de curator belang verloren bij voortzetting van de appelprocedure, nu na het verlies van deze hoedanigheid geen enkele veroordeling uit deze procedure tegen de (voormalig) curator ten uitvoer kan worden gelegd. Het hof had daarom de curator in hoger beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren. Ook in zijn cassatieberoep is de curator niet-ontvankelijk.

Achtergrond

Dit arrest is een van de inmiddels vele uitspraken van Nederlandse rechters naar aanleiding van het faillissement van de Russische vennootschap Yukos Oil. Een van de dochtervennootschappen van Yukos Oil is het (in Nederland gevestigde) Yukos Finance BV, waarvan Yukos Oil alle aandelen hield.

Het inhoudelijke geschil in deze zaak betreft, kort samengevat, de vraag of besluiten die de curator van Yukos Oil (“eiser 1” in het arrest van de Hoge Raad) als aandeelhouder van Yukos Finance heeft genomen, rechtsgeldig zijn geweest. Die besluiten betroffen onder meer het ontslag van twee bestuurders van Yukos Finance (“verweerders 1 en 2”) en hun vervanging door twee nieuwe bestuurders (in het arrest aangeduid als “betrokkene 1 en 2”; daarnaast treedt in cassatie als “eiser 2” op een tijdelijke bestuurder die de curator bij Yukos Finance heeft benoemd). Daarnaast staat in de procedure ter discussie de verkoop en levering door de curator van de aandelen in Yukos Finance aan de Russische vennootschap Promneftstroy (eiser 3 in cassatie).

Voormalig curator niet-ontvankelijk in cassatie…

In het arrest van de Hoge Raad – dat overigens een deelarrest is in de cassatieprocedure – komen uitsluitend enkele procesrechtelijke vragen aan de orde. Dat is in de eerste plaats de vraag naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de curator. Kort na het instellen van hoger beroep in deze zaak is namelijk het faillissement van Yukos Oil door de Russische rechter beëindigd. Gevolg daarvan is dat de curator van Yukos Oil deze hoedanigheid – waarin hij de procedure in eerste aanleg had gevoerd en ook het hoger beroep had ingesteld – heeft verloren. Wat betekent dit voor het optreden van de curator in deze procedure?

De Hoge Raad oordeelt in de eerste plaats dat door het verlies van hoedanigheid van faillissementscurator, deze de bevoegdheid heeft verloren om in die hoedanigheid beroep in cassatie in te stellen. Die bevoegdheid kan ook niet worden “gecreëerd” door de stelling van de curator in cassatie, dat hij in de hoedanigheid van voormalig curator, dan wel in privé cassatieberoep zou hebben ingesteld. In deze hoedanigheden is de curator eerder in de procedure immers niet opgetreden, en een procespartij kan in principe niet “tijdens de rit” van hoedanigheid wisselen (vgl. bijv. HR 2 april 1993, NJ 1993, 573). Ook de stelling van de curator dat de proceskostenveroordelingen en eventuele dwangsommen uit deze procedure op hem in privé zouden kunnen worden verhaald brengt volgens de Hoge Raad niet mee dat hij in cassatie ontvankelijk is:

“Bij dit uitgangspunt kan niet worden aangenomen dat [eiser 1] naar het recht van de Russische Federatie ondanks zijn defungeren als curator aansprakelijk kan worden gesteld voor deze veroordelingen als “voormalig curator” of in privé, afgezien van de eventuele erkenning en de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging in de Russische Federatie van de uitspraken in deze procedure. Bovendien moet blijkens hetgeen is betoogd door [verweerders] bij conclusie van antwoord in het principale beroep onder 24 en 25, en door [verweerder 2 en 3] bij conclusie van antwoord in het principale beroep onder 42, in cassatie worden aangenomen dat de genoemde kosten en dwangsommen niet op [eiser 1] zullen worden verhaald.”

De (voormalig) curator van Yukos Oil wordt daarom door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep. Datzelfde geldt overigens voor de tweede eiser in cassatie – de tijdelijke bestuurder van Yukos Finance die de curator had benoemd – omdat het arrest van het hof ten aanzien van deze partij een tussenarrest is, en het hof niet op de voet van art. 401a lid 2 Rv toestemming heeft gegeven voor tussentijds cassatieberoep tegen dit arrest.

… en evenmin ontvankelijk in hoger beroep

Naar aanleiding van de incidentele cassatieklachten van de verweerders gaat de Hoge Raad ook in op de vraag wat het verlies van de hoedanigheid van curator betekent voor zijn procespositie in hoger beroep. Verweerders hebben in hoger beroep betoogd dat na het defungeren van de curator, op grond van art. 123 Rv (dan wel een analogische toepassing van die bepaling) ontslag van instantie had moeten worden verleend. Deze klacht gaat volgens de Hoge Raad uit van een onjuiste rechtsopvatting omdat

“art. 123 Rv. geen betrekking heeft op de vraag of de eiser of appellant bevoegd is tot het instellen van de desbetreffende rechtsvordering of van het desbetreffende rechtsmiddel, maar enkel op de advocaat- (procureur-)stelling in verband met de verplichte procesvertegenwoordiging.”

Wel hebben verweerders succes met hun klacht dat de curator in hoger beroep na het verlies van zijn hoedanigheid niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard:

“Zoals hierboven in 4.1.2 is overwogen, heeft [eiser 1] op 21 november 2007, toen het door hem ingestelde hoger beroep aanhangig was, de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil verloren en daarmee tevens de bevoegdheid om in rechte namens Yukos Oil op te treden. Aangezien [eiser 1] in eerste aanleg en hoger beroep enkel in genoemde hoedanigheid optrad, kan, zoals hiervoor in 4.1.4 is uiteengezet, na het verlies van die hoedanigheid, geen enkele veroordeling in deze procedure tegen hem, hetzij als ‘voormalig curator’ hetzij in privé, in Nederland ten uitvoer worden gelegd en moet worden aangenomen dat zulks evenmin mogelijk is in de Russische Federatie, afgezien van de eventuele erkenning en de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging aldaar van de uitspraken in deze procedure. Nu [eiser 1] aldus hangende het hoger beroep belang verloor bij voortzetting van de procedure, had het hof hem in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.”

Aan dit oordeel van de Hoge Raad valt op dat normaal gesproken een verandering in de “status” van een procespartij (zoals overlijden, fusie, meerderjarig worden etc.) tijdens een lopende instantie geen gevolg heeft voor de positie van die partij. Dergelijke veranderingen kunnen aanleiding vormen voor schorsing van de procedure en hervatting door de “opvolgende” partij (art. 225 Rv), maar wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt dan kan de lopende instantie gewoon worden afgemaakt op naam van de oorspronkelijke partij (art. 225 lid 2 Rv, laatste zin). Uit het oordeel van de Hoge Raad volgt dat dit bij een faillissementscurator die deze hoedanigheid niet meer bezit kennelijk anders ligt: het verlies van die hoedanigheid leidt al direct in de lopende instantie tot niet-ontvankelijkheid (ongeacht het feit dat de curator bij het instellen van het hoger beroep in deze zaak nog wel de hoedanigheid van curator had). Mogelijk valt dit hierdoor te verklaren, dat in andere gevallen van verandering van hoedanigheid van een formele procespartij (bijvoorbeeld het eindigen van de wettelijke vertegenwoordiging door ouders doordat een kind meerderjarig wordt, of het eindigen van een ondercuratelestelling) er een andere partij is ten behoeve van wie de procedure voortgezet moet kunnen worden. Bij de faillissementscurator is dat na het eindigen van het faillissement uiteraard anders. Als, zoals de Hoge Raad overweegt, tegen de ex-faillissementscurator geen veroordeling meer ten uitvoer kan worden gelegd (hetzij in Nederland hetzij in Rusland), dan mist de ex-curator belang bij het hoger beroep tegen de in eerste aanleg uitgesproken veroordeling en is hij op die grond niet-ontvankelijk. Een enigszins hiermee vergelijkbaar geval is de situatie dat een vordering tijdens een lopende procedure wordt overgedragen aan een derde: na de cessie wordt doorgaans de cedent niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat hij geen belang meer heeft bij de toewijzing daarvan.

Cassatieblog.nl

Share This