Alle berichten met de tag: BW art. 7:683 lid 3


HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:955

(i) De billijke vergoeding ex art. 7:683 lid 3 BW dient als alternatief voor herstel van de arbeidsovereenkomst. Het ligt daarom in de rede dat de rechter de hoogte van deze vergoeding mede bepaalt aan de hand van de ‘waarde’ die de arbeidsovereenkomst voor de werknemer had.
(ii) De rechter dient in de motivering van zijn oordeel over de billijke vergoeding inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van die vergoeding hebben geleid. Het oordeel over de hoogte van de vergoeding moet begrijpelijk zijn, mede in het licht van het debat dat partijen over de vergoeding hebben gevoerd.
(iii) Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding is de lengte van het dienstverband een relevant gezichtspunt. (meer…)

HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1209 en ECLI:NL:HR:2018:1218

Indien het hof oordeelt dat de kantonrechter een aan een werknemer gegeven ontslag op staande voet ten onrechte heeft vernietigd en het hof een toekomstige einddatum bepaalt waarop de arbeidsovereenkomst alsnog eindigt, kan aan de werknemer zijn loonaanspraak over de periode tussen de ontslagdatum en de einddatum op grond van art. 7:627 en 7:628 lid 1 BW worden ontzegd. Het arrest Van der Gulik/Vissers (HR 21 maart 2013, ECLI:NL:HR:2003:AF3057, NJ 2007/32) staat hier niet aan in de weg. De Hoge Raad formuleert uitgangspunten voor de beoordeling of aan de werknemer op grond van deze bepalingen zijn loonaanspraak moet worden ontzegd. Loonmatiging (art. 7:680a BW) of (gehele of gedeeltelijke) ontzegging van de aanspraak op loonbetaling (art. 6:248 lid 2 BW) zijn alternatieve mogelijkheden. (meer…)

HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:857

De appelrechter is niet verplicht om de werknemer op grond van art. 7:683 lid 3 BW een billijke vergoeding toe te kennen, indien hij oordeelt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden en herstel niet in de rede ligt. Bij toekenning van de billijke vergoeding op deze grond is niet vereist dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding dient de rechter de omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen, waaronder de gevolgen voor de werknemer van het verlies van de arbeidsovereenkomst en de (mate) van eventuele verwijtbaarheid van de werkgever. Daarnaast kunnen ook de (overige) gezichtspunten uit de New Hairstyle-beschikking (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:2017:1187, NJ 2017/298, rov. 3.4.4 en 3.4.5, CB 2017-131) toepassing vinden. (meer…)

Cassatieblog.nl