HR 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1725

Airbnb is een bemiddelaar in de zin van art. 7:425 BW. Het verbod van art. 7:417 lid 4 BW om bij zowel de huurder als de verhuurder bemiddelingskosten in rekening te brengen, geldt echter niet voor de verhuur zoals die op het platform van Airbnb plaatsvindt (kortetermijnverhuur voor niet-bewoningsdoeleinden). Airbnb handelt ook niet in strijd met de Richtlijn oneerlijke bedingen of de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken door bij de huurder bemiddelingskosten in rekening te brengen.

De inzet van de procedure

Iedereen met een account bij Airbnb kan op de website of de app van Airbnb een accommodatie huren of verhuren. Bij het aanmaken van een account op de website of de app van Airbnb gaat de gebruiker een overeenkomst met Airbnb aan. In de algemene voorwaarden die bij die overeenkomst horen, is opgenomen dat Airbnb zowel bij de huurder als bij de verhuurder bemiddelingskosten in rekening kan brengen. Dat doet Airbnb in de praktijk ook.

In deze procedure vordert een gebruiker de bemiddelingskosten terug die hij aan Airbnb heeft moeten betalen voor het huren van verschillende accommodaties. Deze gebruiker legt aan zijn vordering ten grondslag dat Airbnb ten onrechte bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengt.

De kantonrechter heeft vervolgens prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.

Is er sprake van bemiddeling?

De eerste vraag die aan de Hoge Raad voorligt, is of bij Airbnb sprake is van bemiddeling.

Over de vraag wanneer kan worden gesproken van bemiddeling heeft de Hoge Raad zich recent nog uitgelaten (zie CB 2021-45).  De Hoge Raad herhaalt in dit arrest dan ook zijn overwegingen uit dat eerdere arrest. In de kern komen die overwegingen op het volgende neer.

In art. 7:425 BW is opgenomen dat voor het aannemen van bemiddeling vereist is dat de tussenpersoon werkzaam is bij het tot stand brengen van een of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden. Of werkzaamheden moeten worden aangemerkt als bemiddeling, hangt daarbij af van de omstandigheden van het geval. Duidelijk is wel dat daarvoor niet nodig is dat de werkzaamheden veelomvattend zijn. Verder is de omstandigheid dat een vergoeding in rekening wordt gebracht in verband met het tot stand komen van een overeenkomst, een omstandigheid die wijst op bemiddeling.

De Hoge Raad beoordeelt tegen deze achtergrond of Airbnb bemiddelt. De Hoge Raad stelt vast (i) dat via het platform van Airbnb overeenkomsten tot stand worden gebracht tussen de gebruikers van het platform, (ii) dat Airbnb een vergoeding ontvangt bij de totstandkoming van zo’n overeenkomst en (iii) dat gebruikers alleen met elkaar in contact kunnen treden via het platform van Airbnb. Daarmee is sprake van bemiddeling door Airbnb, zo oordeelt de Hoge Raad.

Is het in rekening brengen van bemiddelingskosten door Airbnb in strijd met de wet?

Uit art. 7:427 BW volgt dat de bemiddelaar bij bemiddeling geen recht heeft op loon van de huurder, als (i) de huurder of verhuurder een consument is en (ii) de bemiddeling ziet op de huur of verhuur van een (deel van een) onroerende zaak zoals bedoeld in art. 7:417 lid 4 BW.

De vraag aan de Hoge Raad is of art. 7:417 lid 4 BW ook van toepassing is op de kortetermijnverhuur van accommodaties die door de huurder niet worden gebruikt als woonruimte, zoals de accommodaties die worden aangeboden op het platform van Airbnb.

De Hoge Raad stelt op grond van de parlementaire geschiedenis vast dat het de kennelijke bedoeling van de wetgever is geweest dat art. 7:417 lid 4 BW alleen van toepassing is op de bemiddeling bij de (ver)huur van een onroerende zaak die de huurder tot woonruimte dient. Het doel van de bepaling was namelijk om het probleem op te lossen dat bij de (ver)huur van onroerende zaken die de huurder tot woonruimte dienden, de maximale courtage voor bemiddeling zowel bij de huurder als bij de verhuurder in rekening werd gebracht. Hieruit leidt de Hoge Raad af dat aan art. 7:417 lid 4 BW níet de gedachte ten grondslag ligt dat het altijd ongeoorloofd is dat een tweezijdige bemiddelaar zijn loon volgens een bepaalde verdeelsleutel in rekening brengt bij verschillende opdrachtgevers. Het was verder de bedoeling van de wetgever om de regeling van art. 7:417 lid 4 BW niet verder te laten strekken dan nodig was voor het doel waarvoor de regeling is geschreven.

Dit alles brengt volgens de Hoge Raad met zich dat art. 7:417 lid 4 BW niet geldt bij de bemiddeling met het oog op kortetermijnverhuur van accommodaties waarbij de huurder deze niet huurt voor bewoning. Gevolg hiervan is dat art. 7:417 lid 4 BW niet eraan in de weg staat dat Airbnb bemiddelingskosten bij de huurder en de verhuurder in rekening brengt.

Een oneerlijk beding of een oneerlijke handelspraktijk?

De Hoge Raad gaat tot slot nog in op de vraag of Airbnb door loon van de consument-huurder te bedingen in strijd handelt met (a) de Richtlijn oneerlijke bedingen of (b) de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken.

De Hoge Raad komt daarbij tot het oordeel dat van enige strijd met de Richtlijn oneerlijke bedingen geen sprake is. Hiertoe overweegt de Hoge Raad als volgt:

“Uit art. 3 lid 1 Richtlijn volgt dat de Richtlijn alleen van toepassing is op bedingen waarover niet afzonderlijk is onderhandeld. De Hoge Raad begrijpt de door de kantonrechter vastgestelde feiten aldus dat partijen met de platformovereenkomst weliswaar zijn overeengekomen dat Airbnb bij boekingen door de huurder loon (‘servicekosten’) aan hem in rekening mag brengen, maar dat pas sprake is van een betalingsverplichting indien de huurder een concreet boekingsvoorstel van Airbnb, waarin de servicekosten zijn begrepen, aanvaardt. Voorts blijkt uit de stellingen van partijen dat de aan de huurder in rekening gebrachte servicekosten van Airbnb in het boekingsvoorstel worden gespecificeerd. Hieruit volgt dat Airbnb en de huurder kunnen worden geacht over de hoogte van de servicekosten te hebben onderhandeld als bedoeld in de Richtlijn.”

De Hoge Raad gaat dus ervan uit dat in de platformovereenkomst is overeengekomen dat Airbnb bemiddelingskosten bij de huurder in rekening mag brengen, maar dat pas een betalingsverplichting ontstaat op het moment dat de huurder een concreet boekingsvoorstel – waarin de bemiddelingskosten zijn gespecificeerd – accepteert. Waarschijnlijk om deze reden vindt de Hoge Raad het niet nodig om te beoordelen of de bedingen over de bemiddelingskosten in de algemene voorwaarden bij de platformovereenkomst oneerlijk zijn. Daarmee ontstaat immers voor de huurder nog geen betalingsverplichting. Dit zou ook in lijn zijn met de opvatting van A-G Drijber, die in zijn conclusie deze bedingen in de algemene voorwaarden aanmerkt als ‘louter informatief’.

De Hoge Raad overweegt vervolgens dat met het boekingsvoorstel en de acceptatie daarvan een nieuwe overeenkomst tussen Airbnb en de huurder ontstaat, waarin een beding is opgenomen over de bemiddelingskosten en waarmee wél een betalingsverplichting ontstaat. Dat beding bestaat in de visie van de Hoge Raad dan kennelijk uit het bedrag van de bemiddelingskosten. Ten aanzien van dat beding is volgens de Hoge Raad (a) onderhandeld en (b) sprake van een kernbeding, zodat op dat beding de Richtlijn oneerlijke bedingen niet van toepassing is.

Met betrekking tot de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken is de Hoge Raad vervolgens kort. Omdat in het boekingsvoorstel door Airbnb de bemiddelingskosten worden gespecificeerd en de huurder ervoor kan kiezen het boekingsvoorstel al dan niet te accepteren, is van een oneerlijke handelspraktijk naar het oordeel van de Hoge Raad geen sprake.

Cassatieblog.nl

Share This