HR 17 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:718
Het hof is niet buiten het toepassingsgebied van art. 186 Rv getreden door het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor toe te wijzen. Voor de vordering van verweerder stond namelijk niet uitsluitend een kerkelijke rechtsgang open.
Feiten
Verweerder in cassatie was werkzaam als pastoor. Eiser tot cassatie is bisschop van het bisdom waarin verweerder werkzaam was.
Na een melding bij het Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag RKK is verweerder bij bisschoppelijk decreet geschorst als priester en later ontheven als pastoor van de parochie. Verweerder heeft deze decreten in een kerkelijk procedure tot in hoogste instantie, te weten de Congregatie voor de Clerus te Rome (hierna: de Congregatie), zonder succes aangevochten.
De bisschop heeft de Kardinaal van de Congregatie op de hoogte gesteld van de inhoud van een eerdere brief aan verweerder, waarin de bisschop onder meer zijn zorgen heeft geuit over het gedrag van verweerder in de omgang met kinderen.
Verweerder meent dat de bisschop hiermee onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Er zou sprake zijn van smaad en/of laster, omdat de bisschop verweerder heeft beticht van imprudent gedrag jegens kinderen en hieraan ruchtbaarheid heeft gegeven. Verweerder heeft daarom in deze procedure gevorderd een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
De rechtbank heeft verzoek van verweerder afgewezen. Het hof heeft het verzoek toegewezen. De bisschop heeft cassatieberoep ingesteld tegen die beschikking.
Ontvankelijkheid
De Hoge Raad overweegt dat op grond van art. 188 lid 2 Rv geen hogere voorziening is toegelaten tegen een beschikking waarbij een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is toegewezen. Dat brengt mee dat degene die in weerwil van dit verbod een rechtsmiddel instelt daarin niet ontvankelijk is, tenzij een beroep wordt gedaan op een doorbrekingsgrond. Volgens vaste rechtspraak is daarvan sprake als (i) de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, (ii) deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel (iii) bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
De Hoge Raad verklaart de bisschop ontvankelijk in zijn cassatieberoep. Het middel voert namelijk aan dat er grond bestaat voor het doorbreken van het rechtsmiddelenverbod, omdat het hof buiten het toepassingsgebied van art. 186 Rv is getreden.
Beoordeling van het middel
Het middel klaagt dat op grond van het toepasselijk statuut (als bedoeld in art. 2:2 lid 2 BW) van de Rooms-Katholieke Kerk een met voldoende waarborgen omklede kerkelijke rechtsgang openstaat of heeft opengestaan voor verweerder. Daarom is er geen taak voor de burgerlijke rechter weggelegd. Het hof is buiten het toepassingsgebied van art. 186 Rv getreden door het verzoek alsnog toe te wijzen, aldus het middel.
De Hoge Raad overweegt dat verweerder het voorlopig getuigenverhoor heeft verzocht met het oog op het instellen van een vordering wegens onrechtmatige daad. Hij wijst er vervolgens op dat de burgerlijke rechter diegene die bij hem opkomt met een vordering betreffende een onderwerp dat valt onder het in art. 2:2 lid 2 BW bedoeld statuut van een kerkgenootschap niet-ontvankelijk dient te verklaren. De gedaagde dient dan wel te stellen en toereikend te onderbouwen dat deze vordering uitsluitend in een met voldoende waarborgen omklede kerkelijke rechtsgang kan worden ingesteld.
De Hoge Raad wijst erop dat dat de bisschop in feitelijke instanties heeft gesteld dat de vordering van verweerder ziet op de schending van een norm naar canoniek recht (canon 220) en dat hiervoor een procedure naar canoniek recht moet worden gevoerd. Maar, de bisschop heeft ook gesteld dat voor smaad en laster ook een canonieke procedure bestaat. Daarnaast hij heeft gesteld dat het aan de kerkrechtelijke of civielrechtelijke bodemrechter is om te beoordelen of en in hoeverre bewijslevering aan de orde komt, als verweerder de bisschop in rechte wil aanspreken wegens smaad en laster.
Uit deze stellingen kan niet worden afgeleid dat de vordering van verweerder uitsluitend in een kerkelijke rechtsgang kan worden ingesteld. Daaruit volgt dat het hof niet buiten het toepassingsgebied van art. 186 Rv is getreden door het verzoek voorlopig getuigenverhoor toe te wijzen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dat is niet in lijn met de conclusie van A-G Wesseling-van Gent. Zij concludeerde tot vernietiging en verwijzing.