Dossier: Huwelijksvermogensrecht

Huwelijksvermogensrecht


HR 4 mei 2018 ECLI:NL:HR:2018:695

Een beslissing van de rechter die het recht op een bijdrage voor levensonderhoud (praktisch) definitief doet eindigen voordat de in artikel 1:157 lid 4 BW genoemde periode van twaalf jaar is verstreken, dient te voldoen aan hoge motiveringseisen. Terughoudendheid dient te worden betracht bij beëindiging op een datum in het verleden. Het ‘afnemen’ of ‘vervallen’ van lotsverbondenheid kan géén grond zijn voor beëindiging van de alimentatieverplichting, ook niet in samenhang met andere omstandigheden. (meer…)

HR 23 februari 2018 ECLI:NL:HR:2018:270

Bij de beantwoording van de vraag of de aanspraak in de huwelijksgemeenschap valt, moet onderscheid worden gemaakt tussen de periode vóór en na ontbinding. Voor zover de aanspraak ziet op laatstgenoemde periode valt deze niet in de gemeenschap. Dat geldt ook indien de ontslagvergoeding is uitbetaald in de vorm van een bedrag en niet is aangewend voor de aankoop van een stamrechtverzekering of is ondergebracht in een stamrecht BV. (meer…)

HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2385

De Hoge Raad bevestigt zijn eerdere jurisprudentie dat een (voormalig) echtgenoot wiens privé-actief in de gemeenschap is verdwenen, een vordering heeft op de gemeenschap. Wanneer de gemeenschap onvoldoende verhaal biedt, kan de helft van de vordering op de gemeenschap op het privévermogen van de andere (voormalig) echtgenoot worden verhaald. (meer…)

HR 8 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2274

De verdeling van een nalatenschap is een rechtshandeling van de gezamenlijke erfgenamen die tot levering verplicht. In die rechtshandeling kan mede een andere rechtshandeling besloten liggen, zoals een schenking van een deelgenoot aan een andere deelgenoot, waaraan een uitsluitingsclausule kan worden verbonden (art. 3:38 lid 1 BW en art. 1:94 lid 2 onder a BW). Dit geldt ook indien het gaat om de verdeling van een nalatenschap waaraan de erflater zelf geen uitsluitingsclausule heeft verbonden.

(meer…)

HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1358

Het oordeel van het hof dat voor zover de roerende zaken níet kunnen worden geacht te behoren tot de beperkte (huwelijks)gemeenschap van partijen, er ten aanzien van die zaken sprake is van een eenvoudige gemeenschap omdat zij aan beide partijen zijn gaan toebehoren, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. (meer…)

HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1066

(1) In het geval een hypothecaire lening valt binnen een bij huwelijkse voorwaarden gecreëerde beperkte huwelijksgoederengemeenschap, dan geldt dat beide echtgenoten daarvoor op grond van art. 1:100 lid 1 BW ieder voor de helft draagplichtig zijn, tenzij het in de uitzonderlijke omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere echtgenoot op de verdeling bij helfte beroept (o.a. HR 7 december 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC0071, NJ 1991/593; HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1749, NJ 2012/407); (2) Op grond van art. 44 lid 3 Rv staat het de verweerder in cassatie in beginsel vrij om, nadat de Advocaat-Generaal zijn conclusie heeft genomen, alsnog in het geding te verschijnen om op die conclusie te reageren.

(meer…)

Cassatieblog.nl