Dossier: Prejudiciële vragen Hoge Raad


HR 20 december 2019 ECLI:NL:HR:2019:2036

Art. 4 lid 2 (oud) RWN en art. 4 lid 3 RWN moeten aldus worden uitgelegd dat iedere in het buitenland tot stand gekomen wettiging die ingevolge de Overeenkomst  inzake wettiging door huwelijk van 1970 (hierna: Overeenkomst van 1970) in het Koninkrijk als geldig moet worden aangemerkt, leidt tot de verkrijging van het Nederlanderschap, ook indien aan die buitenlandse wettiging een niet voor erkenning in het Koninkrijk vatbare erkenning is voorafgegaan.

(meer…)

HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1731

De Hoge Raad beantwoordt in deze uitspraak prejudiciële vragen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Een stichting had verlof gevraagd tot tenuitvoerlegging van een tegen een (vermoedelijke) consument gewezen arbitraal verstekvonnis; het ging om huurachterstand. De prejudiciële vragen stellen aan de orde of de rechter in zo’n geval ambtshalve moet beoordelen of regels van Europees respectievelijk nationaal consumentenrecht zijn nageleefd die betrekking hebben op de toegang tot de rechter en op de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten. (meer…)

HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1689

Aan een niet-wijzigingsbeding voor de kinderalimentatie kán rechtsgevolg toekomen. Of aan zo’n beding rechtsgevolg toekomt, is afhankelijk van de inhoud daarvan. Een niet-wijzigingsbeding dat inhoudt of ertoe strekt dat een toename van de draagkracht van een onderhoudsplichtige of van de behoefte van het kind niet kan leiden tot een hogere kinderalimentatie, is nietig. Een niet-wijzigingsbeding dat inhoudt of ertoe strekt dat een afname van de draagkracht en een onderhoudsplichtige of van de behoefte van het kind niet kan leiden tot een lagere kinderalimentatie is in beginsel wél geldig.

Indien aan een niet-wijzigingsbeding rechtsgevolg toekomt, is daarop art. 6:216 BW in verbinding met art. 6:248 lid 2 BW en met art. 6:258 BW van toepassing. Aan analoge toepassing van art. 1:159 BW bestaat (dus) geen behoefte. (meer…)

HR 8 november 2019 ECLI:NL:HR:2019:1734 (Xella-beslissing)

De Hoge Raad oordeelt in een prejudiciële beslissing dat als uitgangspunt geldt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap dient in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarbij moet aan de werknemer een vergoeding worden toegekend die even hoog is als de wettelijke transitievergoeding. Het dienstverband ‘slapend’ houden is dus niet toegestaan. Een slapend dienstverband is een dienstverband waarbij een langdurig arbeidsongeschikte werknemer thuis zit en geen loon meer krijgt, maar door de werkgever toch in dienst wordt gehouden zodat de werkgever niet de wettelijke transitievergoeding hoeft te betalen. (meer…)

Het overzicht van prejudiciële zaken vermeldt weer een aantal nieuwe civiele zaken waarin op grond van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De vragen zien op (1) ) overdracht van vorderingen door banken aan niet-bancaire kredietopkopers, (2) aansprakelijkheid ziekenhuis voor schade als gevolg van inbrengen gebrekkig PIP-implantaat (3) IPR van Curaçao en mogelijk Nederlanderschap voor erkend kind, (4) kinderalimentatie en niet-wijzigingsbeding, (5) slapend dienstverband na langdurige arbeidsongeschiktheid, (6) tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen in consumentenzaken en (7) loonbegrip van art. 6:107a BW en afgedragen pensioenpremies. (meer…)

Cassatieblog.nl