Selecteer een pagina

Dossier: Prejudiciële vragen Hoge Raad


19 Februari 2021 ECLI:NL:HR:2021:271

De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de vraag wanneer sprake is van een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, waardoor de merkhouder zijn merkrecht niet kan inroepen tegen de derde die gebruik maakt van dat recht.  (meer…)

Het overzicht van prejudiciële zaken vermeldt weer een aantal nieuwe civiele zaken waarin op grond van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De vragen zien op (1) toepasselijkheid van het in art. 128 van de Faillissementswet neergelegde fixatiebeginsel op de vereffening van een nalatenschap (2) vraag of bij art. 7:417 lid 4 BW ook van toepassing is op de korte termijn verhuur van vakantieaccommodaties (onlineplatform Airbnb)  (3) vraag over consumentenrecht en (pre)contractuele informatieverplichtingen en (4) uitleg van het criterium ‘geen of een verwaarloosbare tegenprestatie’ van de verhuurder uit het Nellestein-arrest van de HR uit 2012. (meer…)

HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1748

In de cao voor het voortgezet onderwijs zijn bepalingen opgenomen over de samenloop van vakantieverlof met zwangerschaps- en bevallingsverlof. In deze prejudiciële procedure oordeelt het de Hoge Raad dat deze bepalingen in strijd zijn met het verbod op onderscheid op grond van geslacht. (meer…)

HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1526

Het gebleken onschuld-criterium is niet in strijd met art. 6 lid 2 EVRM. Wel leidt deze verdragsbepaling ertoe dat strikte eisen moeten worden gesteld aan de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan dat criterium en de wijze waarop een beslissing tot afwijzing van de vordering tot schadevergoeding wordt gemotiveerd. (meer…)

HR 10 juli 2020 ECLI:NL:HR:2020:1274 en ECLI:NL:HR:2020:1276

De aard van een vorderingsrecht van een bank op een cliënt voortvloeiend uit een overeenkomst van geldlening zich niet ertegen verzet dat dit vorderingsrecht door een bank aan een niet-bank wordt overgedragen.  (meer…)

HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1090 en HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1082

In deze twee arresten zet de Hoge Raad uiteen aan de hand van welke maatstaven moet worden beoordeeld of een verrichte geneeskundige behandeling en het gebruik van een medische hulpzaak een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst opleveren. In de prejudiciële procedure beoordeelt hij vervolgens of het gebruik van PIP-implantaten een toerekenbare tekortkoming oplevert. (meer…)

Cassatieblog.nl