Dossier: Proces- en beslagrecht


HR 6 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1917 (X/Y en mr. Brouns q.q.)

1. Wanneer de curator niet verschijnt om de procedure over te nemen ten aanzien van de vorderingen die vallen onder art. 28 Fw, heeft de eiser/geïntimeerde geen recht op ontslag van instantie.
2. Door te beslissen op vorderingen waarover het hof eerder had geconstateerd dat de procedure in zoverre op grond van art. 29 Fw was geschorst, zonder geïntimeerden in de gelegenheid te stellen alsnog voor antwoord te memoreren, heeft het hof het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. (meer…)

HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1731

De Hoge Raad beantwoordt in deze uitspraak prejudiciële vragen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Een stichting had verlof gevraagd tot tenuitvoerlegging van een tegen een (vermoedelijke) consument gewezen arbitraal verstekvonnis; het ging om huurachterstand. De prejudiciële vragen stellen aan de orde of de rechter in zo’n geval ambtshalve moet beoordelen of regels van Europees respectievelijk nationaal consumentenrecht zijn nageleefd die betrekking hebben op de toegang tot de rechter en op de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten. (meer…)

HR 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1499 en ECLI:NL:HR:2019:1500 (het laatste arrest is hersteld in HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1577)

(i) Het is mogelijk dat het onderzoek dat de bank heeft verricht ter voldoening aan haar zorgplicht of de door haar als adviseur ingewonnen inlichtingen informatie opleveren die relevant is om te beoordelen welke informatie de bank aan haar cliënt moet verstrekken om te voorkomen dat deze onder invloed van dwaling contracteert, bijvoorbeeld doordat de kennis of ervaring van de cliënt verschillen van wat de bank in het algemeen mag verwachten;
(ii) Het slagen van een beroep op dwaling betekent niet dat de wederpartij schadeplichtig is. Daarvoor is een specifieke rechtsgrond vereist (HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3765, (Vano/Foreburghstaete). De Hoge Raad leest die rechtsgrond in ECLI:NL:HR:2019:1500 in het hofarrest;
(iii) Een succesvol dwalingsberoep leidt tot een verplichting tot waardevergoeding als de verrichte prestatie niet ongedaan kan worden gemaakt (art. 6:210 lid 2 BW). Het hof heeft de swapovereenkomst zo kunnen uitleggen dat de prestatie van de bank erin bestond dat zij het risico voor haar rekening nam dat het Euribortarief hoger zou worden dan de swaprente. Deze prestatie kan naar haar aard niet ongedaan worden gemaakt;
(iv) Bij het vaststellen van de gevolgen van de vernietiging moeten ongerechtvaardigde resultaten worden voorkomen. Daarom zal de dwalende cliënt, als aannemelijk is dat hij ook zonder de dwaling voor afdekking van het renterisico zou hebben gekozen, zoveel mogelijk in de toestand moeten worden gebracht waarin hij had verkeerd als hij bij het aangaan van de overeenkomst niet zou hebben gedwaald. Het hof heeft dit niet miskend door de cliënt in de positie te brengen als had hij een bij zijn omstandigheden passend renteafdekkingsproduct gesloten. (meer…)

HR 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1529 (Achmea Schadeverzekeringen N.V./A)

(1) In het algemeen verdient het de voorkeur de hoofdzaak en de vrijwaringszaak gelijktijdig af te doen, en, indien dat niet mogelijk is, eerst de hoofdzaak af te doen (HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2388, CB 2017-183). In dit geval mocht het hof de vrijwaringszaak niet vóór de hoofdzaak afdoen, omdat de toewijsbaarheid van de vordering in de vrijwaringszaak afhankelijk was van de uitkomst van de hoofdzaak.
(2) Het hof heeft bij de toepassing van de op 1 juli 2010 gewijzigde verzekeringsrechtelijke verjaringsregeling (art. 7:942 BW) een onjuiste toepassing gegeven aan de regels van overgangsrecht.

(meer…)

HR 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1530

In dit arrest beslist de Hoge Raad, samengevat, dat:
(i) indien de rechter in eerste aanleg een dwangsom heeft opgelegd, en de appelrechter de hoofdveroordeling geheel of gedeeltelijk in stand laat, hij dat kan doen onder vermindering, vermeerdering of volledige afwijzing van de in eerste aanleg opgelegde dwangsom.
(ii) indien sprake is van een vermindering van de in eerste aanleg opgelegde dwangsom, de dwangsom tot het verminderde bedrag kan worden verbeurd in de periode tussen de betekening van de beslissing in eerste aanleg en de betekening van de beslissing in hoger beroep.
(iii) de appelrechter de hoogte van een door de rechter in eerste aanleg opgelegde dwangsom die ziet op een situatie in het verleden, dient te beoordelen naar de aard en omstandigheden van het geval. Daartoe kunnen ook de feitelijke gevolgen die voor de schuldenaar voortvloeien uit het daadwerkelijk verbeuren van dwangsommen behoren. (meer…)

HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1407

(1) De uitspraak in een tussentijds hoger beroep tegen een deelgeschilbeschikking (ingesteld op de voet van art. 1019cc lid 3 onder a Rv) is een tussenuitspraak, tenzij het hof zelf de procedure ten principale heeft afgedaan. Voor het instellen van tussentijds cassatieberoep tegen deze uitspraak is verlof van het hof vereist (art. 1019cc lid 3 Rv jo. art. 401a lid 2 Rv).
(2) De veroordeling die wordt uitgesproken in een deelgeschil heeft dezelfde betekenis als wanneer zij zou zijn opgenomen in een kortgedingvonnis (art. 1019cc lid 2 Rv). Deze veroordeling verliest daarom haar werking wanneer in de bodemprocedure een andere beslissing wordt gegeven over de desbetreffende vordering. (meer…)

Cassatieblog.nl