Selecteer een pagina

Dossier: Proces- en beslagrecht


HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:133

De artikelen 18-21 EEX-Verordening (hierna: “EEX-Vo”) staan eraan in de weg dat toepassing wordt gegeven aan de bevoegdheidsgronden van art. 5, aanhef en onder 1 en 3, EEX-Vo indien een vennootschap een persoon die de functies van directeur en van bestuurder van die vennootschap heeft bekleed, in rechte aanspreekt om de door die persoon in de uitoefening van die functies gemaakte fouten te doen vaststellen en schadevergoeding te verkrijgen. (meer…)

HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:210 (X/Dexia)

Ook indien het hof van oordeel was dat in de stellingen van eiseres besloten lag dat de verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst van toepassing is, mocht het de desbetreffende afwijzingsgrond, die niet van openbare orde is, niet ambtshalve bijbrengen. (meer…)

HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2709

Onder omstandigheden kan een afweging van alle betrokken belangen meebrengen dat vervangende toestemming voor verhuizing op de voet van art. 1:253a BW moet of kan worden verleend op een moment waarop voor de periode na de verhuizing nog geen (definitieve) regeling is vastgesteld. (meer…)

HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:269, 272, 280 en 284

1. Art. 270 lid 5 Rv (van Aruba, Sint Maarten, Curaçao of de BES-eilanden) kan niet worden aangemerkt als een wettelijke grondslag die op voldoende voorzienbare wijze de sanctie van verval van het hoger beroep verbindt aan niet-tijdige betaling van nageheven griffierecht.
2. Als het hof, ondanks de niet-tijdige betaling van het griffierecht en het daaruit voortvloeiende verval van het hoger beroep, toch gelegenheid aan de desbetreffende procespartij heeft gegeven voor een verdere inhoudelijke proceshandeling, zoals het indienen van een processtuk of het houden van een pleidooi, mag die procespartij in beginsel erop vertrouwen dat het hoger beroep aanhangig is en dat de door het hof toegelaten proceshandeling niet nodeloos zal blijken te zijn. (meer…)

Het overzicht van lopende zaken vermeldt vijf nieuwe civiele zaken (afgezien van 2 fiscaal-rechtelijke zaken) waarin op grond van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld.  De vragen zien op (1) is artikel 6 Bijzondere voorwaarden een  beding dat op grond van Richtlijn 93/13 als oneerlijk moet worden beschouwd, (2) de invoering van de Jeugdwet en de WMO 2015, (3) kan art. 2:18 BW over omzetting van rechtspersonen overeenkomstig worden toegepast ten aanzien van kerkgenootschappen, (4) erkenning van bigamie en (5) tijdstip aanvang van de tien-jaar-termijn: het materiele einde of het formele einde van de schuldsanering. (meer…)

HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:213

De uitsluiting van de hogere voorziening waartoe in Rabobank/Sporting Connection is geoordeeld, heeft mede betrekking op de in art. 3:251 lid 1 BW bedoelde beslissing van de voorzieningenrechter dat het pand zal verblijven aan de pandhouder. (meer…)

Cassatieblog.nl