Toezending van stukken aan de rechter nadat vonnis is bepaald

Toezending van stukken aan de rechter nadat vonnis is bepaald

HR 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2879 (X/Gemeente Rheden)

De rechtbank behoort ook in onteigeningszaken geen acht te slaan op stukken die haar door een partij worden toegezonden buiten de verplichte procesvertegenwoordiger om. Ook mag de rechtbank geen kennis nemen van stukken die haar worden toegezonden nadat vonnis is bepaald, zeker niet zonder de wederpartij in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten. Daarbij is niet van belang in hoeverre te toegezonden stukken daadwerkelijk een rol hebben gespeeld voor de beslissing van de rechtbank. Lees meer…

Cliëntenraad slechts verplicht op het niveau van de instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen

Cliëntenraad slechts verplicht op het niveau van de instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen

HR 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2890

Art. 1 lid 1, aanhef en sub b, Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) biedt geen ruimte om binnen een “instelling” als bedoeld onder 1° (instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen), tot op zekere hoogte zelfstandig functionerende organisatorische verbanden (eveneens) aan te merken als afzonderlijke “instellingen” op de grond dat zij voldoen aan de omschrijving van hetzelfde artikel onder 2° (kort: in de maatschappij optredende zelfstandige eenheid). Lees meer…

Waardering van door de onteigende winbare bodembestanddelen

Waardering van door de onteigende winbare bodembestanddelen

HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2741 (Gemeente Beuningen/X)

(1) Van een schending van hoor en wederhoor omdat deskundigen onaangekondigd een derde raadplegen, is slechts sprake wanneer het deskundigenbericht als geheel daardoor onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is.(2) De onteigende komt in beginsel een vergoeding toe vanwege de aanwezigheid van bruikbare bodembestanddelen; bij het bepalen van de omvang van die vergoeding is de rechtbank, wanneer ook de onteigende deze kon uitwinnen, vrij in zijn keuze voor een waarderingsmethode of een combinatie daarvan. Lees meer…

Driemaal effectenlease en de Duisenbergregeling

Driemaal effectenlease en de Duisenbergregeling

HR 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2822, 2825, 2835

(1) Aan Dexia verzonden brief geldt niet als ‘opt out-verklaring’ in de zin van art. 7:908 lid 2 BW; (2) Verbindendverklaring WCAM-0vereenkomst (art. 7:909 BW) ook mogelijk voor andere vorderingen dan die tot schadevergoeding; (3) WCAM-overeenkomsten moeten naar objectieve maatstaven worden uitgelegd; ook gebondenheid aan Duisenbergregeling indien leaseovereenkomst door een van de echtgenoten ex art. 1:89 BW buitengerechtelijk is vernietigd.  Lees meer…

Artikel 7A:1798 BW niet van toepassing bij opschortende voorwaarde

Artikel 7A:1798 BW niet van toepassing bij opschortende voorwaarde

HR 3 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2228

Artikel 7A:1798 BW is alleen van toepassing op een door partijen overeengekomen opschortende tijdsbepaling, en niet op een opschortende voorwaarde. Uitgaande van het bestaan van deze voorwaarde, rusten op de partij die desondanks nakoming verlangt, de stelplicht en bewijslast dat de voorwaarde niet langer aan nakoming in de weg staat doordat deze in vervulling is gegaan. Lees meer…

Ondernemingskamer mag afschrift onderzoeksverslag dat voor een ieder ter inzage ligt op verzoek aan derde toezenden

Ondernemingskamer mag afschrift onderzoeksverslag dat voor een ieder ter inzage ligt op verzoek aan derde toezenden

HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2740

Op grond van art. 2:353 lid 2 BW kan de Ondernemingskamer bepalen dat een onderzoeksverslag voor een ieder ter inzage ligt. Noch uit de tekst, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling volgt dat in dat geval geen afschrift aan een derde mag worden verstrekt. Een adequate invulling van de beslissing van de Ondernemingskamer tot (feitelijke) openbaarmaking van het verslag, brengt mee dat het verslag mag worden toegezonden aan een belangstellende die daartoe een verzoek heeft gedaan. Lees meer…

De veertiendagenbrief: aanvang van de veertiendagentermijn en bewijs van ontvangst

De veertiendagenbrief: aanvang van de veertiendagentermijn en bewijs van ontvangst

HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704 (Fa-Med/Verweerster)

De Hoge Raad beantwoordt (wederom) prejudiciële vragen over de in art. 6:96 lid 6 BW bedoelde veertiendagenbrief. De vragen gaan over (stelplicht en bewijslast ter zake van) de aanvang van de veertiendagentermijn en de gevolgen van een onjuiste vermelding daarvan. Kern is dat de consument-schuldenaar de volle veertien dagen de gelegenheid moet krijgen om zijn geldschuld te betalen, alvorens incassokosten verschuldigd te zijn, dat de schuldeiser moet bewijzen dat deze gelegenheid ook is geboden en dat geen incassokosten verschuldigd zijn indien de termijn onjuist, verwarrend of misleidend is weergegeven. Lees meer…

WSNP: ontvankelijkheid en verwijtbaarheid i.v.m. curatele

WSNP: ontvankelijkheid en verwijtbaarheid i.v.m. curatele

HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2755

Voor een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van niet nakoming van verplichtingen (art. 350 lid 3, aanhef en onder c Fw) is vereist dat de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt. Het feit dat iemand onder curatele is gesteld betekent niet zonder meer dat aan hem geen verwijt kan worden gemaakt. De onder curatele gestelde zal moeten toelichten waarom het niet nakomen van de verplichtingen in verband met zijn geestelijke gesteldheid hem niet kan worden verweten. Lees meer…

Drie uitspraken over de reikwijdte van art. 37 Fw

Drie uitspraken over de reikwijdte van art. 37 Fw

HR 2 december ECLI:NL:2016:2729, 2730 en 2744

De kern van deze drie (3) uitspraken is:

(1 en 2) bij het niet gestand doen van een overeenkomst verliest de curator niet het recht op prestatie voor een reeds verrichte tegenprestatie; (1) was de tegenprestatie op de datum van het faillissement nog niet verschuldigd, dan heeft de boedel een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking; (3) of het in rechte afdwingen van voortzetting van dienstverlening door zogenoemde dwangcrediteuren als het gestand doen van de overeenkomst moet worden uitgelegd is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl