Selecteer een pagina

Hoogte en duur rentevergoeding over onrechtmatig uit vermogen erflaatster onttrokken bedragen

HR 27 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:995

Ingevolge art. 6:119 lid 1 BW bestaat de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een verschuldigde geldsom in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. ’s Hofs oordeel om de wettelijke rente plus 1% te berekenen, getuigt daarmee van een onjuiste rechtsopvatting. Daarnaast heeft het hof ten onrechte de rentevordering toegewezen tot de datum van het eindvonnis en niet tot de dag van betaling en is in de staat van verdeling ten onrechte een lening niet vermeld. Lees meer…

Renovatie van woonruimte; wanneer moet de verhuurder verhuiskosten van huurder vergoeden?

HR 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:726

De Hoge Raad beantwoordt prejudiciële vragen over bijdrage door verhuurder verhuiskosten van huurder bij renovatie woonruimte (art. 7:220 BW) en geeft enkele richtlijnen ter beantwoording van de vraag wanneer de verhuurder een bijdrage in de verhuiskosten van de huurder verschuldigd is. Lees meer…

De voorwaardelijke toestemming tot erkenning

HR 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3196; HR 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3244 en HR 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:851.

De regel dat de moeder van het kind aan een andere man dan de verwekker slechts voorwaardelijk toestemming kan verlenen om het kind te erkennen indien de verwekker voordien een verzoek om vervangende toestemming bij de rechtbank heeft ingediend, geldt óók voor het geval de verwekker door middel van een brief van een advocaat aan de moeder (of aan haar advocaat) om toestemming tot erkenning heeft verzocht. Teneinde te voorkomen dat de situatie te lang ongewis blijft, dient de verwekker het verzoek om vervangende toestemming bij de rechtbank in te dienen uiterlijk drie maanden na de dag waarop de brief van de advocaat aan de moeder is verzonden. Lees meer…

Geen ex nunc-beoordeling van samenwoning (art. 1:160 BW) in procedure na verwijzing

HR 20 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:921

Het oordeel van de rechter dat sprake was van samenwonen als waren zij gehuwd (art. 1:160 BW) is niet vatbaar voor wijziging op de voet van art. 1:401 BW. Met betrekking tot dit oordeel geldt dus niet de voor alimentatiezaken aanvaarde regel dat de rechter de zaak na vernietiging en verwijzing in volle omvang moet beoordelen met in achtneming van alle op dat moment bestaande omstandigheden (zoals in casu het gegeven dat de eerdere samenwoning inmiddels weer is beëindigd). Het uitzonderlijke en onherroepelijke karakter van de uit art. 1:160 BW voorvloeiende sanctie doet daaraan niet af. Lees meer…

Executerende pandhouder met boedelvordering blijft curator en de fiscus voor

HR 15 april 2015, ECLI:NL:HR:2016:665, (Curator/Heineken)

Een boedelschuldeiser die ook een pandrecht heeft op bodemzaken, mag zijn pandrecht op die bodemzaken in beginsel uitwinnen ongeacht het bodemvoorrecht van de belastingdienst en de boedelvordering van de curator. De preferente vordering van de belastingdienst concurreert immers niet met de boedelvordering, en het recht op parate executie van de pandhouder maakt dat geen omslag van de faillissementskosten verplicht is. Lees meer…

Vrije advocaatkeuze – vrije keuze toegevoegde advocaat? Verkorte motivering

HR 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:853

Doorgaans slaan we uitspraken die met verkorte motivering (art. 81 RO) worden afgedaan op dit blog over. Soms is het aardig er toch op een te wijzen. In dit cassatieberoep is een aspect van de vrije advocaatkeuze aan de orde gesteld (vergelijk over vrije advocaatkeuze eerder CB 2013-188, CB 2014-48 en CB 2016-67). Betekent die vrije keuze dat een burger die op basis van een toevoeging procedeert zijn eigen advocaat mag kiezen? Wat is in dat verband de betekenis van de eisen die de Raad voor rechtsbijstand stelt aan advocaten die werkzaam zijn op bepaalde rechtsgebieden? Lees meer…

Tegenbewijs tegen partij-verklaring in notariële akte kan ook inhouden dat onjuist is verklaard

HR 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:848 (Benu Nederland B.V. / verweersters)

De mogelijkheid om tegenbewijs (art. 151 Rv) te leveren tegen een notariële akte inhoudende een partij-verklaring (art. 157 lid 2 Rv) is niet beperkt tot de stelling dat ten overstaan van de notaris anders is verklaard dan in de akte is opgenomen. Het tegenbewijs kan ook betrekking hebben op de stelling dat de in de akte opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid.  Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl