Maatstaf beoordeling opvolgend werkgeverschap bij werkgeverswisseling vóór 1 juli 2015
HR 12 oktober 2018 ECLI:NL:HR:2018:1909
Werkgeverswisselingen die hebben plaatsgevonden vóór 1 juli 2015 moeten in het kader van transitievergoeding (ook) worden beoordeeld aan de hand van de (Van Tuinen/Wolters-)maatstaf die tot 1 juli 2015 gold voor het aannemen van opvolgend werkgeverschap in de zin van art. 7:668a lid 2 (oud) BW (de ketenregeling). De Hoge Raad bevestigt met dit oordeel zijn eerdere rechtspraak. Lees meer…
Wet Bopz; opnieuw: verslaving en “andere stoornis”
HR 12 oktober 2018 ECLI:NL:HR:2018:1936
Verslaving aan middelen als alcohol en drugs kan op zichzelf niet tot toepassing van de Wet Bopz leiden. Lees meer…
Bedrijfsgeheimen: wanneer is voldoende aannemelijk gemaakt voor inzage?
HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1775 (Organik/Dow)
1. De maatstaf uit AIB/Novisem en Synthon/Astellas voor het aannemen van het bestaan van een rechtsbetrekking als bedoeld in art. 1019a Rv in verbinding met art. 843a Rv leent zich ook voor toepassing op een rechtsbetrekking die voortvloeit uit het onrechtmatig verkrijgen en gebruiken van bedrijfsgeheimen. Dat betekent dat ook in dat geval degene die inzage, afgifte of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt, zodanige feiten en omstandigheden dient te stellen en met reeds voorhanden bewijsmateriaal dient te onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat bedrijfsgeheimen onrechtmatig zijn verkregen en gebruikt.
2. Met ‘de hoofdzaak’ in art. 1019c lid 2 Rv is de procedure bedoeld waarin vorderingen gebaseerd op de gestelde onrechtmatige inbreuk geldend worden gemaakt, zoals een verbods- of schadeprocedure.
3. De gedetailleerde beschrijving van art. 1019b/1019d Rv is ook toelaatbaar in niet-IE-gevallen die voldoende gelijkenis vertonen met gevallen waarop de regeling van art. 1019 e.v. Rv van toepassing is, zoals bij de schending van bedrijfsgeheimen.
Relevantie van afwijkend acceptatiebeleid
HR 5 oktober 2018 ECLI:NL:HR:2018:1841
Relevantie van afwijkend acceptatiebeleid
De verzekeraar die een acceptatiebeleid hanteert dat afwijkt van dat van een redelijk handelend verzekeraar, kan zich daarop alleen ten nadele van de verzekeringnemer beroepen als hij aantoont dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst wist of behoorde te begrijpen welk acceptatiebeleid de verzekeraar hanteerde. Alleen dan kon de verzekeringnemer immers de relevantie van de niet-medegedeelde feiten of omstandigheden binnen dat acceptatiebeleid overzien. Lees meer…
De verplichting uit art. 7:686a lid 6 BW geldt niet als de rechter alleen transitievergoeding toekent aan de werknemer
HR 28 september 2018 ECLI:NL:HR:2018:1812
De verplichting voor de rechter om degene die ontbinding verzoekt gelegenheid te geven tot intrekking van het ontbindingsverzoek (art. 7:686a lid 6 BW) geldt uitsluitend indien een van de in art. 7:671b BW en art. 7:671c BW bedoelde vergoedingen wordt toegekend aan de verwerende partij. Die verplichting geldt derhalve niet in het geval waarin de rechter de werkgever niet veroordeelt tot betaling van een billijke vergoeding, maar wel tot betaling van de transitievergoeding. Het is de rechter in een dergelijk geval echter wel toegestaan de verzoeker de gelegenheid te geven zijn verzoek in te trekken, wat de rechter bijvoorbeeld kan doen door het geven van een voorwaardelijke beslissing waarbij de voorwaarde inhoudt dat het ontbindingsverzoek niet voor een bepaalde datum wordt ingetrokken. De rechter mag de voorwaardelijke beslissing echter niet ambtshalve geven, maar slechts indien deze beslissing is gevorderd of verzocht, dan wel in de vordering of het verzoek besloten ligt. Lees meer…
Tekortkoming in een overeenkomst van opdracht; op wie rust de bewijslast?
HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1776
Als een opdrachtnemer de van de opdrachtgever ter doorbetaling aan een derde ontvangen geldbedragen voor zichzelf behoudt, schiet de opdrachtnemer tekort in de uitvoering van de opdracht. De opdrachtgever lijdt dan schade ten belope van die geldbedragen. Op grond van art. 7:403 lid 2 BW is het aan de opdrachtnemer om te bewijzen dat hij over de geldbedragen heeft beschikt overeenkomstig het doel waarvoor ze aan hem zijn verschaft en er dus geen sprake is van een tekortkoming. Lees meer…
Wet Bopz: andere machtiging? Alleen als daarom via art. 8a is gevraagd
HR 5 oktober ECLI:NL:HR:2018:1848
Een verzoek om een machtiging tot voortzetting van het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis kan niet worden toegewezen als de betrokkene inmiddels voorwaardelijk uit het ziekenhuis is ontslagen en de beslistermijn inmiddels is verstreken, zie daarover CB 2016-182. Lees meer…
Gegevensverkrijging van buitenlandse inlichtingendiensten
HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1434
Deze zaak houdt verband met de zogenaamde Snowden affaire. Snowden heeft, zoals bekend, verschillende documenten openbaar gemaakt waaruit bleek dat de NSA in en buiten de VS op grote schaal en ongericht (meta)data verzamelde over telefoongesprekken en andere vormen van communicatie. In Nederland heeft dit geleid tot een uitvoerig debat in de Tweede Kamer omtrent de vraag of de Nederlandse inlichtingendiensten (AIVD en MIVD) ook dergelijke van de NSA afkomstige informatie gebruikten. In dat kader was onder meer aan de orde of die informatie door de NSA (en de Engelse GCHQ) niet op onrechtmatige wijze was verkregen en of de Nederlandse diensten de van de NSA (en GCHQ) afkomstige informatie niet konden gebruiken om de in Nederlandse wetgeving voor hen opgenomen beperkingen te omzeilen. Daarover ging ook deze zaak. Lees meer…
Prejudiciële beslissing over reikwijdte ontbindingsbevoegdheid art. 6:265 BW
HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810
In een uitvoerig gemotiveerde beslissing naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Voorzieningenrechter te Amsterdam in een ontruimingskortgeding betreffende sociale woonruimte, heeft de Hoge Raad de heersende leer ten aanzien van de bevoegdheid tot ontbinding op de voet van art. 6:265 BW nader verduidelijkt. Lees meer…
Het vereiste van samenhang tussen vorderingen bij opschortingsbevoegdheid
HR 28 september 2018 ECLI:NL:HR:2018:1811
In dit geval betrof de vordering uit hoofde van aansprakelijkheid een vordering jegens de partij die opschortte, en daarom was er sprake van samenhang in de zin van art. 6:52 BW, en niet zoals het hof had geoordeeld sprake van afgeleide schade. Lees meer…