Dossier: Insolventierecht


HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3678

1. Doordat de vernietiging van een rechterlijke uitspraak terugwerkende kracht heeft, ontstaat de vordering tot ongedaanmaking van de verrichte prestatie op het moment waarop ter uitvoering van die uitspraak is gepresteerd.
2. Art. 194 Fw heeft niet slechts betrekking op baten die voor de curator c.q. de bewindvoerder ten tijde van de vereffening onbekend waren, maar ook op voor de curator c.q. bewindvoerder op dat moment bekende baten die hij in de omstandigheden van het geval op redelijke gronden niet heeft gerealiseerd en daarom niet in de slotuitdeling heeft betrokken.  (meer…)

HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3464

De gefailleerde heeft een rechtens te respecteren belang bij zijn beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris om schuldvorderingen die niet op de voet van art. 110 Fw door de schuldeisers ter verificatie zijn ingediend, toch tot de verificatie toe te laten. De gefailleerde dient in zoverre als “partij” bij deze beschikking van de rechter-commissaris te worden beschouwd en kan daarom in zijn daartegen gerichte beroep worden ontvangen. Schuldeisers moeten zelf de schuldvorderingen bij de curator indienen waarvan zij verificatie wensen. (meer…)

HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3080 (CZ Zorgkantoor/mr. Scholtes q.q.)

Dat (ná faillissement verrichte) onverschuldigde betalingen in strijd waren met een wettelijke regeling, brengt in dit geval niet mee dat sprake was van een onmiskenbare vergissing in de zin van het arrest Ontvanger/Hamm q.q. (meer…)

HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2999

In een procedure over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in art. 352354 Fw kan niet worden opgekomen tegen beslissingen omtrent de verificatie van vorderingen en omtrent het plaatsvinden van de verificatievergadering. Nu de vorderingen van de schuldeisers in het proces-verbaal van de pro forma verificatievergadering zijn erkend, heeft die erkenning op grond van art. 328 lid 1 Fw jo. art. 121 lid 4 Fw kracht van gewijsde in de schuldsanering. (meer…)

HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935 

Beantwoording van twee prejudiciële vragen. 1. De beslissing om op de voet van art. 349a lid 2 en 3 Fw de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen, kan worden genomen na het moment waarop de in art. 349a lid 1 Fw bedoelde termijn van de schuldsaneringsregeling afloopt. 2. De verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor de schuldenaar voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, gelden niet in de periode die is geleden tussen het moment waarop de termijn van art. 349 lid 1 Fw afloopt en het moment waarop onherroepelijk is beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling.  (meer…)

HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1630

Voor de beantwoording van de vraag, of van voorrang als bedoeld in art. 203 Fw sprake is indien de schuldeiser zich beroept op een voorrangsrecht naar buitenlands recht, moet – gelet op het doel en de strekking van art. 203 Fw – worden beoordeeld of dat recht naar dat buitenlandse recht een voorrangspositie oplevert en of de aan dat recht te ontlenen voorrangspositie naar inhoud of strekking kan worden gelijkgesteld met een Nederlands voorrangsrecht. (meer…)

Cassatieblog.nl