Dossier: Proces- en beslagrecht


HR 18 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1172

Als een verzoek om een mondelinge behandeling wordt gedaan nadat een daarvoor bepaalde termijn is verstreken, kan de rechter dat verzoek op die enkele grond afwijzen.
In dat geval geldt niet de regel dat een verzoek om een mondelinge behandeling slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen. (meer…)

HR 11 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:561

De rechter in hoger beroep kan een geschilpunt in zijn beslissing betrekken dat niet is opgenomen in de memorie van grieven, maar wel in het verlengde ligt van reeds aangevoerde grieven. Vóórdat hij op dat geschilpunt beslist, moet de rechter wel nagaan of de wederpartij zich over dat geschilpunt voldoende heeft kunnen uitlaten. Als dat niet zo is, moet de rechter daartoe alsnog gelegenheid bieden. (meer…)

Kennisclip Hoger beroep #12: Omvang processtukken

De gerechtshoven hebben een limiet gesteld aan de omvang van processtukken in hoger beroep. Wat houdt deze limiet in, en wat gebeurt er als een processtuk het maximum overschrijft? In de kennisclip bespreekt Berend-Bram Heinen de beperking van de omvang van processtukken in hoger beroep. Hij gaat daarbij ook in op de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad daarover.

Benieuwd naar meer? Klik de link en bekijk de 17-delige serie Kennisclips Hoger Beroep op ons YouTube kanaal.

HR 27 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:1011

De gecertificeerde instelling (GI) is in voogdijzaken vrijgesteld van verplichte procesvertegenwoordiging op grond van art. 1:283 BW. Deze vrijstelling geldt óók als de GI niet de verzoekende partij is, maar een verweerschrift indient, en geldt ook in hoger beroep. Daarnaast geldt als uitgangspunt toewijzing van een verzoek om eenhoofdig gezag van een ouder na beëindiging van het eenhoofdige gezag van de andere ouder, tenzij het belang van de minderjarige zich daartegen verzet. (meer…)

HR 13 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:902

1) Als een mondelinge behandeling plaatsvindt, is uitgangspunt dat partijen daarbij daadwerkelijk fysiek verschijnen.
2) De wet staat er echter niet aan in de weg dat een deel van de partijen via videoverbinding aan de zitting deelneemt (een hybride zitting). De wet vereist niet dat alle partijen daarmee instemmen.
3) Wel verdient fysieke aanwezigheid van alle partijen bij de mondelinge behandeling de voorkeur. De rechter moet daarom steeds nagaan of een verzoek om via videoverbinding aan een zitting te mogen deelnemen een legitiem doel dient en of het recht op een eerlijk proces wordt gewaarborgd.
4) In een geval waarin de rechter zich een oordeel moet vormen over de (mentale) toestand van betrokkene, zoals bij een verzoek tot het instellen van bewind of mentorschap, is de fysieke aanwezigheid van betrokkene van bijzonder belang. Daarom is slechts onder bijzondere omstandigheden toelaatbaar dat betrokkene via een videoverbinding deelneemt.

(meer…)

HR 13 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:901 

Op 25 mei 2015 was het tweede pinksterdag en dat is een algemeen erkende feestdag. De respijttermijn zou daarom bij betekening op 20 mei 2015 van het verstek- en het verzetvonnis zijn geëindigd op 26 mei 2015; vanaf 27 mei 2015 zou de voormalige vennoot, indien hij toen nog niet volledig zou hebben nagekomen, dwangsommen hebben verbeurd. Het hof had moeten onderzoeken of de voormalige vennoot, bij betekening op 20 mei 2015, binnen de bij de betekening te vermelden termijn van drie werkdagen (dus op uiterlijk 26 mei 2015) aan de hoofdveroordeling zou hebben voldaan. (meer…)

Cassatieblog.nl