Dossier: Proces- en beslagrecht


HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1403 (Energie Concurrent / Eneco Retail en Greenchoice)

Indien de onderzoeker verklaringen van door hem gehoorde personen vastlegt met audiovisuele middelen, dient hij de gehoorde persoon in beginsel gelegenheid te geven de opname te zien of te beluisteren, opdat de gehoorde persoon opmerkingen kan maken naar aanleiding van de vastgelegde verklaring. Op de onderzoeker rust in beginsel echter niet de verplichting om een kopie van de opname aan de gehoorde persoon ter beschikking te stellen. De onderzoeker bepaalt of hij door de gehoorde gemaakte opmerkingen in het interviewverslag verwerkt. (meer…)

HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405 (Fa-Med/X)

Als de schuldeiser in redelijkheid tot het verrichten van incassohandelingen is overgegaan en de in art. 6:96 lid 6 BW genoemde veertiendagenbrief aan de consument-schuldenaar heeft gestuurd, wordt bij uitblijven van de betaling binnen de termijn van veertien dagen de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten genormeerde vergoeding voor buitengerechtelijke incassohandelingen door de consument-schuldenaar verschuldigd, zonder dat de schuldeiser gehouden is daartoe nog nadere incassohandelingen te verrichten. (meer…)

HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1342 (cassatie in het belang der wet)

De functie van een vordering tot cassatie in het belang der wet is dezelfde als die van de beantwoording van prejudiciële vragen, namelijk het beantwoorden van rechtsvragen die voor de praktijk van belang zijn, mede in verband met de rechtseenheid en rechtsontwikkeling. Daarom maakt de Hoge Raad het maken van schriftelijke opmerkingen door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad ook mogelijk bij de behandeling van een cassatieberoep in het belang der wet, als daar aanleiding voor is. In deze zaak gaat het om de vraag hoe bepaald moet worden of een vakantiegelduitkering onder de beslagvrije voet van art. 475b Rv valt. (meer…)

HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1212 (Eiser/Staat)

De bestuursrechtelijke forfaitaire proceskostenregeling (art. 8:75 Awb) houdt niet in dat een procespartij haar aanspraak op proceskosten jegens een hoofdelijke aansprakelijke derde (art. 6:96 lid 2 BW jo. art. 6:102 BW), die geen partij is in het bestuursrechtelijke geschil, niet meer zou kunnen effectueren indien de bestuursrechter de wederpartij in de kosten heeft veroordeeld. (meer…)

HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063

Bij gebreke van een rijksregeling dient de rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk evenals de rechter in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, zijn bevoegdheid in privaatrechtelijke zaken van interregionale aard te bepalen door zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsregels die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. De rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk dient daarbij eerst te onderzoeken of overeenkomstige toepassing kan worden gegeven aan de in verdragen en EU-verordeningen neergelegde bevoegdheidsbepalingen. Slechts indien blijkt dat dergelijke verdragrechtelijke of Unierechtelijke bepalingen ontbreken of zich niet lenen voor overeenkomstige toepassing, dient de rechter zijn rechtsmacht te bepalen met overeenkomstige toepassing van art. 1-14 Rv. (meer…)

HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1067  (Eiser/Hallmark)

Bij de beantwoording van de vraag op welk moment een partij dient te klagen indien haar tijdens het deskundigenonderzoek feiten en omstandigheden bekend worden die haar doen twijfelen aan de onpartijdigheid van de deskundige, geldt als uitgangspunt dat de klacht tijdig is aangevoerd indien zij door die partij naar voren wordt gebracht in haar eerste gedingstuk nadat het rapport van de deskundige is gedeponeerd. Dit kan anders zijn wanneer de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de klacht eerder moet worden aangevoerd. (meer…)

Cassatieblog.nl