Dossier: Proces- en beslagrecht


HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1940

Dit arrest vormt een vervolg op HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1408 (besproken in CB 2019-122), waarin de vraag centraal stond of het tussenarrest van het hof is gewezen voor of na het defungeren van een van de raadsheren. Inmiddels is gebleken dat het tussenarrest ná het defungeren is gewezen. Na het defungeren kon de betreffende raadsheer echter niet meer als raadsheer worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat het tussenarrest op grond van art. 5 lid 2 RO (in verbinding met art. 6 lid 2 RO en art. 16 lid 1 Rv) nietig is. Nu het eindarrest van het hof daarop voortbouwt, kan ook dat arrest niet in stand blijven.   (meer…)

HR 17 januari 2020 ECLI:NL:HR:2020:61 

Een advocaat hoeft bij zijn dienstverlening met betrekking tot een voorgenomen financiële transactie geen rekening te houden met mogelijke belangen van derden, tenzij hij uit de hem door de cliënt verschafte gegevens of de overige omstandigheden van het geval redelijkerwijs behoort af te leiden dat zodanige, gerechtvaardigde, belangen door de van hem gevraagde dienstverlening op onaanvaardbare wijze kunnen worden geschaad. Over de reikwijdte van de bevoegdheid van de appelrechter om de zaak na vernietiging van een tussenvonnis zelf af te doen, overweegt de Hoge Raad als volgt. Het maken van deze afweging is aan de appelrechter, en wordt niet begrensd door de keuzevrijheid van de geïntimeerde om ofwel ook zelf dadelijk hoger beroep in te stellen ofwel daarmee te wachten totdat een later tussen- of eindvonnis is gewezen. Partijen moeten bij de afweging om zelf al dan niet dadelijk incidenteel hoger beroep in te stellen en bij het weergeven van hun stellingen rekening houden met de mogelijkheid dat de appelrechter van deze bevoegdheid gebruik zal maken. Deze blog bespreekt beide aspecten en bevat een korte samenvatting. (meer…)

HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1949

Bij de beoordeling of tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling een te zware sanctie is, mogen de specifieke persoonlijke omstandigheden van de gesaneerde worden meegenomen. Dit oordeel dient echter wel goed gemotiveerd te worden. Als de in appel in het ongelijk gestelde partij, is de bewindvoerder op de voet van art. 351 lid 5 Fw ontvankelijk in cassatie.

(meer…)

HR 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:27

(1) Het oordeel van het hof over het ontbreken van causaal verband behoefde nadere motivering, gelet op de bevindingen uit het deskundigenbericht.

(2) Het hof had de omkeringsregel moeten toepassen, nu de verzekeraar zich heeft beroepen op een uit Europese richtlijnen voortvloeiende norm die strekt tot het voorkomen van het gevaar van een interne ontploffing en het hof heeft aangenomen dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt. (meer…)

HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1948

In WSNP-zaken dient de rechtbank in haar hoedanigheid van hogerberoeprechter de beslissingen van de rechter-commissaris in volle omvang te toetsen. Het is de rechter-commissaris niet toegestaan om in de beroepsprocedure tegen zijn beschikking die beslissing van commentaar te voorzien of te verduidelijken, of zich uit te laten over tegen die beschikking in hoger beroep aangevoerde gronden. (meer…)

HR 6 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1844 en ECLI:NL:HR:2019:1845

Ook als een belegger niet kwalificeert als professionele belegger in de zin van art. 1:1 Wft, is voor de vaststelling van de inhoud van de zorgplicht van belang welke kennis van en ervaring met financiële instrumenten de belegger heeft en wat zijn vermogenspositie was. Die omstandigheden zijn niet pas relevant bij het vaststellen van eventuele eigen schuld. (meer…)

Cassatieblog.nl