Dossier: Proces- en beslagrecht


HR 12 juli ECLI:NL:HR:2019:1202

Indien een enkelvoudige kamer het voornemen heeft de zaak na de mondelinge behandeling voor de beslissing te verwijzen naar een meervoudige kamer, kan zij dit al bij de behandeling aan partijen meedelen en kan zij erop wijzen dat, in het geval van die verwijzing, partijen kunnen verzoeken om (hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer. Partijen kunnen dan desgewenst tijdens de behandeling op voorhand afstand doen van het gebruik van die mogelijkheid.

Deze uitspraak bevat een verdere uitwerking van de regels voor behandeling door de enkelvoudige en meervoudige kamer. Daaraan vooraf gaat een beslissing over wat na cassatie en verwijzing in een zaak in het kader van de Wet Bopz. (meer…)

HR 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:997

Vermindering van de eis in zaken met verplichte procesvertegenwoordiging kan niet besloten liggen in een verklaring van een procespartij ter comparitie, maar dient plaats te vinden bij conclusie of akte, welke akte ook daarin kan bestaan dat de procesvertegenwoordiger ter comparitie mondeling akte verzoekt van een vermindering van eis. Indien echter intrekking van vorderingen een vorm van afstand van recht zou inhouden, geldt daarvoor de eis dat sprake moet zijn van een verklaring die op de aan afstand van recht verbonden rechtsgevolgen is gericht. Daarbij mag in het algemeen worden aangenomen dat een eisende partij die haar eis wijzigt, niet zal wensen dat in het geheel geen eis resteert in het geval de eiswijziging niet wordt toegelaten. De rechter dient in dat geval te onderzoeken of met de wijziging van de vorderingen de bestaande vorderingen onvoorwaardelijk heeft willen prijsgeven. (meer…)

HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1052

In deze uitspraak beantwoordt de Hoge Raad prejudiciële vragen van de kantonrechter te Rotterdam over het door de deurwaarder uitbrengen van een exploot dat is bestemd voor een natuurlijke persoon aan een in de basisregistratie personen (hierna: BRP) opgenomen briefadres. (meer…)

HR 14 juni 2019 ECLI:NL:HR:2019:958

Het slot van de tweede zin van art.1:102 BW (“met dien verstande …”) beperkt niet de toewijsbaarheid van de vordering tegen die echtgenoot, maar slechts de verhaalsmogelijkheden ter zake van die vordering. De rechter is daarom niet gehouden om, ook zonder dat daarom is verzocht, in het dictum die reeds uit de wet voortvloeiende beperking aan de toewijzing van de vordering te verbinden. (meer…)

HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:565 (Ecuador / Chevron en Texaco)

Tegen een arbitraal tussenvonnis kan een vordering tot vernietiging alleen worden ingesteld tegelijk met de vordering tot vernietiging van een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis. De wet bevat geen verdere beperking van het aanwenden van het rechtsmiddel van vernietiging. Hieruit kan worden afgeleid dat tegen iedere beslissing in een arbitraal vonnis het rechtsmiddel van vernietiging komt open te staan, dus ook tegen een beslissing tot het treffen van een voorlopige voorziening. (meer…)

HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:732

Indien een vreemde staat of internationale organisatie het verweer wil voeren dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt om van de zaak kennis te nemen, en zich daartoe niet alleen wil beroepen op immuniteit van jurisdictie, maar ook op het ontbreken van bevoegdheid als bedoeld in (de voorlopers van) de Verordening Brussel I-bis dan wel de commune regels voor internationale rechtsmacht, dient hij/zij zich daar voldoende kenbaar op te beroepen in haar eerste processtuk of mondelinge uitlating. De HR oordeelt dat deze eis impliceert dat in een beroep op immuniteit van jurisdictie op zichzelf niet tevens een beroep op het ontbreken van de bevoegdheid besloten ligt. (meer…)

Cassatieblog.nl