Renovatie van woonruimte; wanneer moet de verhuurder verhuiskosten van huurder vergoeden?
HR 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:726
De Hoge Raad beantwoordt prejudiciële vragen over bijdrage door verhuurder verhuiskosten van huurder bij renovatie woonruimte (art. 7:220 BW) en geeft enkele richtlijnen ter beantwoording van de vraag wanneer de verhuurder een bijdrage in de verhuiskosten van de huurder verschuldigd is. Lees meer…
De voorwaardelijke toestemming tot erkenning
HR 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3196; HR 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3244 en HR 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:851.
De regel dat de moeder van het kind aan een andere man dan de verwekker slechts voorwaardelijk toestemming kan verlenen om het kind te erkennen indien de verwekker voordien een verzoek om vervangende toestemming bij de rechtbank heeft ingediend, geldt óók voor het geval de verwekker door middel van een brief van een advocaat aan de moeder (of aan haar advocaat) om toestemming tot erkenning heeft verzocht. Teneinde te voorkomen dat de situatie te lang ongewis blijft, dient de verwekker het verzoek om vervangende toestemming bij de rechtbank in te dienen uiterlijk drie maanden na de dag waarop de brief van de advocaat aan de moeder is verzonden. Lees meer…
Geen ex nunc-beoordeling van samenwoning (art. 1:160 BW) in procedure na verwijzing
HR 20 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:921
Het oordeel van de rechter dat sprake was van samenwonen als waren zij gehuwd (art. 1:160 BW) is niet vatbaar voor wijziging op de voet van art. 1:401 BW. Met betrekking tot dit oordeel geldt dus niet de voor alimentatiezaken aanvaarde regel dat de rechter de zaak na vernietiging en verwijzing in volle omvang moet beoordelen met in achtneming van alle op dat moment bestaande omstandigheden (zoals in casu het gegeven dat de eerdere samenwoning inmiddels weer is beëindigd). Het uitzonderlijke en onherroepelijke karakter van de uit art. 1:160 BW voorvloeiende sanctie doet daaraan niet af. Lees meer…
Executerende pandhouder met boedelvordering blijft curator en de fiscus voor
HR 15 april 2015, ECLI:NL:HR:2016:665, (Curator/Heineken)
Een boedelschuldeiser die ook een pandrecht heeft op bodemzaken, mag zijn pandrecht op die bodemzaken in beginsel uitwinnen ongeacht het bodemvoorrecht van de belastingdienst en de boedelvordering van de curator. De preferente vordering van de belastingdienst concurreert immers niet met de boedelvordering, en het recht op parate executie van de pandhouder maakt dat geen omslag van de faillissementskosten verplicht is. Lees meer…
Vrije advocaatkeuze – vrije keuze toegevoegde advocaat? Verkorte motivering
HR 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:853
Doorgaans slaan we uitspraken die met verkorte motivering (art. 81 RO) worden afgedaan op dit blog over. Soms is het aardig er toch op een te wijzen. In dit cassatieberoep is een aspect van de vrije advocaatkeuze aan de orde gesteld (vergelijk over vrije advocaatkeuze eerder CB 2013-188, CB 2014-48 en CB 2016-67). Betekent die vrije keuze dat een burger die op basis van een toevoeging procedeert zijn eigen advocaat mag kiezen? Wat is in dat verband de betekenis van de eisen die de Raad voor rechtsbijstand stelt aan advocaten die werkzaam zijn op bepaalde rechtsgebieden? Lees meer…
Tegenbewijs tegen partij-verklaring in notariële akte kan ook inhouden dat onjuist is verklaard
HR 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:848 (Benu Nederland B.V. / verweersters)
De mogelijkheid om tegenbewijs (art. 151 Rv) te leveren tegen een notariële akte inhoudende een partij-verklaring (art. 157 lid 2 Rv) is niet beperkt tot de stelling dat ten overstaan van de notaris anders is verklaard dan in de akte is opgenomen. Het tegenbewijs kan ook betrekking hebben op de stelling dat de in de akte opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid. Lees meer…
Verbintenis tot teruggave na ontbinding koopovereenkomst
HR 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:852
De oorspronkelijke koper diende rekening te houden met de na ontbinding van de koopovereenkomst ontstane verbintenis tot teruggave van de prestatie, ook al had het hof verzuimd te beslissen op een vordering met diezelfde strekking van de verkoper.
Eenzijdige wijzigingsbevoegdheid erfpachtcanon, het bepaalbaarheidsvereiste en de onredelijk bezwarendheid
HR 29 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:769 (Stichting Erfpachters Belang Amsterdam c.s. / Gemeente Amsterdam)
Diverse oordelen over de geldigheid van de canonherzieningsbepaling in Algemene Bepalingen behorende bij erfpachtakte, waaronder de volgende. 1. Zowel naar oud, als naar nieuw recht (art. 5:85 BW) is voldoende dat de canon bij aanvang van de erfpacht is opgenomen en dat die akte verwijst naar een in de algemene voorwaarden opgenomen herzieningsbepaling. 2. Gelet op de temporele werking van Richtlijn 93/13/EEG is deze niet van toepassing op de hier bestreden Algemene Bepalingen. 3. Een eenzijdige wijzigingsbevoegdheid is niet per definitie onredelijk bezwarend. Lees meer…
Voldoende bepaalbaarheid aanbod voor nieuwe erfpachtcanon mede afhankelijk van redelijkheid en billijkheid
HR 29 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:765 (Gemeente Amsterdam / X)
Het hof heeft te strenge eisen gesteld aan de bepaalbaarheid (art. 6:227 BW) van de korting van de afkoopsom van de erfpachtcanon, door te vergen dat deze korting in de aanbiedingsbrief wordt genoemd of daaruit kan worden opgemaakt. Voldoende is dat de korting overeenkomstig de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW) en conform het gemeentelijk besluit betreffende de ingroeiregeling kan worden berekend, bijvoorbeeld door bij het bepalen van de korting aan te sluiten bij de omvang van de korting op de jaarlijks verschuldigde canonbedragen. Lees meer…
Ook ontslagbescherming lid ondernemingsraad indien niet aan vereisten WOR is voldaan
HR 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:604 (Regiobouw B.V. / verweerder)
1. De art. 7:670 lid 4 en 7:670a lid 1 (oud) BW – die ontslagbescherming toekennen aan (onder meer) een werknemer die lid is (geweest)van een ondernemingsraad – kunnen onder omstandigheden ook toepassing vinden in een geval dat de desbetreffende ondernemingsraad niet in alle opzichten voldoet aan de eisen die de WOR daaraan stelt. 2. Bij de bepaling van het bedrag aan schadevergoeding voor kennelijk onredelijk ontslag dient de rechter kenbaar aandacht te besteden aan de vraag of omstandigheden die na het einde van de dienstbetrekking zijn ingetreden aanwijzingen opleveren voor wat uiterlijk op ontslagdatum kon worden verwacht. Dit geldt ongeacht op welke omstandigheden de kennelijke onredelijkheid berust. Lees meer…