Selecteer een pagina
Formele rechtskracht strekt zich niet uit tot voorwaarde waarnaar in het besluit indirect wordt verwezen

Formele rechtskracht strekt zich niet uit tot voorwaarde waarnaar in het besluit indirect wordt verwezen

HR 14 juni 2013, LJN BZ0520 (Gemeente Horst aan de Maas/X)

Mede gelet op de rechtszekerheid dient uit een besluit zelf duidelijk te zijn welke voorwaarden daaraan zijn verbonden, zodat voor een belanghebbende duidelijk is of hij bezwaar moet maken, teneinde te voorkomen dat de voorwaarde (hier: de betalingsverplichting), als onderdeel van het besluit, formele rechtskracht krijgt. Dat in de ruimtelijke onderbouwing bij het vrijstellingsbesluit wordt verwezen naar de bevoegdhedenovereenkomst waarin de betalingsverplichting is overeengekomen, brengt niet mee dat deze betalingsverplichting rechtens geacht moet worden deel uit te maken van dat besluit of dat het besluit in die zin moet worden uitgelegd. Lees meer…

Portretrecht bij verzilverbare populariteit niet absoluut

Portretrecht bij verzilverbare populariteit niet absoluut

HR 14 juni 2013, LJN CA2788 (Cruijff/Tirion)

1. Niet geldt als uitgangspunt dat voor openbaarmaking van een (niet in opdracht vervaardigd) portret de geportretteerde steeds voorafgaande toestemming moet geven.
2. Is bij een geportretteerde met verzilverbare populariteit enkel sprake van een zodanig belang en is geen sprake van omstandigheden die rechtvaardigen om aan dat belang voorbij te gaan, dan kan bij de beoordeling een belangrijke rol spelen of een redelijke vergoeding is aangeboden. De vergoeding zal recht moeten doen aan de mate van populariteit of bekendheid van de geportretteerde en in overeenstemming dienen te zijn met de waarde van het exploitatiebelang van de geportretteerde in het economisch verkeer. Lees meer…

Uitzondering in art. 3:37 lid 3 BW vereist niet dat aangesprokene zelf adres heeft aangewezen

Uitzondering in art. 3:37 lid 3 BW vereist niet dat aangesprokene zelf adres heeft aangewezen

HR 14 juni 2013, LJN BZ4104 (Centavos/X)

Het feit dat een partij de postbus waarheen aan hem gerichte brieven zijn verstuurd niet zelf heeft aangewezen als het adres waarop hij bereikbaar is, brengt niet mee dat de uitzondering van art. 3:37 lid 3, tweede zin BW niet van toepassing is. De eis dat de postbus door de ontvangende partij moet zijn aangewezen als adres waarop hij bereikbaar is berust niet op de wet. Lees meer…

Factorovereenkomst en verrekening op de voet van art. 53 Fw

Factorovereenkomst en verrekening op de voet van art. 53 Fw

HR 14 juni 2013, LJN BZ5663 (ABN AMRO Commercial Finance N.V./Mrs. Schreurs en Brouns q.q.)

Verrekening op grond van art. 53 Fw is niet mogelijk, indien de rechtstreekse oorzaak van het ontstaan van de afdrachtverplichting ligt in rechtshandelingen van derden die na de faillietverklaring zijn verricht, zoals betaling door derden, en deze rechtshandelingen zelf geen verband houden met de vóór de faillietverklaring tussen de gefailleerde en de schuldeiser tot stand gekomen rechtsbetrekking. De uitzondering die op dit uitgangspunt in de jurisprudentie is aanvaard ten aanzien van door bankinstellingen ontvangen betalingen van derden, ter voldoening van een vordering waarop die bank een stil pandrecht heeft verkregen, geldt ook bij ontvangst van voor een ander ontvangen gelden ingevolge een rechtsverhouding van factoring. Lees meer…

Toepassing van de maatstaven voor opzegging van duurovereenkomsten

Toepassing van de maatstaven voor opzegging van duurovereenkomsten

HR 14 juni 2013, LJN BZ4163 (Auping/Beverslaap)

In het licht van de maatstaven geformuleerd in het arrest De Ronde Venen/Stedin geeft het oordeel van het hof dat sprake moet zijn van een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging in dit geval, gelet op de bijzonderheden daarvan, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Lees meer…

KoersPlanovereenkomst: terugvorderingsactie onredelijk hoge premie niet verjaard

KoersPlanovereenkomst: terugvorderingsactie onredelijk hoge premie niet verjaard

HR 14 juni 2013, LJN BZ3749 (Aegon/Stichting Koersplandewegkwijt c.s.)

Indien de rechter op grond van art. 6:248 lid 1 BW een contractuele leemte aanvult, stelt hij een bestaande rechtsverhouding vast. Door aanvulling ontstaat dus geen nieuwe rechtstoestand. Het beroep op verjaring ex art. 3:307 BW faalt, aangezien de vorderingen, voor zover gericht op een veroordeling tot nakoming, klaarblijkelijk zien op het doen van uitkeringen aan het einde van de looptijd van de overeenkomst, welke uitkeringen pas op dat moment opeisbaar worden. Lees meer…

Kantonrechter niet getreden buiten toepassingsgebied art. 7:254 BW; geen doorbreking rechtsmiddelverbod

Kantonrechter niet getreden buiten toepassingsgebied art. 7:254 BW; geen doorbreking rechtsmiddelverbod

HR 14 juni 2013, LJN BZ5666

De kantonrechter is ervan uitgegaan dat deze zaak wordt beheerst door de huurprijswetgeving (o.a. art. 7:246-265 BW). Vervolgens heeft de kantonrechter, gegeven deze toepasselijkheid van de huurprijswetgeving, onderzocht of de door de huurders verlangde verlaging van de huurprijs in casu zou leiden tot een resultaat dat in strijd is met het door de verhuurder ingeroepen art. 1 Eerste Protocol EVRM. De kantonrechter is hiermee niet buiten het toepassingsgebied van de huurprijswetgeving getreden, zodat de huurders zich niet kunnen beroepen op een doorbreking van het rechtsmiddelverbod van art. 7:262 lid 2 BW. Lees meer…

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei in verband met toerekenbare tekortkoming schuldenaar

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei in verband met toerekenbare tekortkoming schuldenaar

HR 14 juni 2013, LJN BZ7459

Uit het wettelijk stelsel van de schuldsanering volgt dat de omstandigheid dat de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten, alleen dan reden mag zijn om hem de “schone lei” te onthouden indien de tekortkoming hem kan worden toegerekend. Lees meer…

Werkgeversaansprakelijkheid en onzeker causaal verband tussen de schade en de werkzaamheden

Werkgeversaansprakelijkheid en onzeker causaal verband tussen de schade en de werkzaamheden

HR 7 juni 2013, LJN BZ1717 en BZ1721

De bewijsregel uit het arrest Unilever/Dikmans (HR 17 november 2000, LJN AA8369) drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, en door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dat vermoeden geen plaats indien het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl