HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1409

De minderjarige mag zonder procesvertegenwoordiging en op informele wijze verzoeken om benoeming van een bijzonder curator. De minderjarige mag de rechter ook op informele wijzen vragen om beslissingen betreffende (i) het eenhoofdig gezag, (ii) omgang en informatie, of (iii) de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. In hoger beroep kan de minderjarige wél zonder procesvertegenwoordiging opkomen tegen de afwijzing om een bijzonder curator te benoemen, maar niet tegen de beslissing op de andersoortige (informele) verzoeken. Terzake deze beslissingen moet hij vertegenwoordigd worden door een wettelijk vertegenwoordiger of een bijzonder curator.

Verzoeken van minderjarigen

In deze procedure staat in cassatie de vraag centraal of de minderjarigen deugdelijk vertegenwoordigd waren in de appelprocedure. De achtergrond is als volgt.

De ouders van de minderjarigen zijn in 2007 gescheiden. Het ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend en de minderjarigen verblijven bij de moeder. Kennelijk verloopt het contact tussen de ouders niet optimaal, want de minderjarigen nemen het initiatief tot de procedure die hen uiteindelijk tot aan de Hoge Raad brengt.

Het verzoek van de minderjarigen houdt in (1) dat de rechtbank een bijzonder curator benoemt (voor zover dat is aangewezen), (2) dat de moeder het eenhoofdig gezag krijgt, (3) dat de rechtbank de in het verzoekschrift aangegeven bezoekregeling vaststelt en (4) dat de ouders een aantal verdere eisen opgelegd krijgen.

De rechtbank

De rechtbank heeft het verzoek van de minderjarigen afgewezen, omdat haar niet was gebleken van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem zouden komen te zitten tussen de ouders indien het gezamenlijk gezag gehandhaafd zou blijven (vgl. het klem-criterium van HR 10 september 1999, NJ 2000/20 en HR 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5443).

Het hof

De minderjarigen hebben hoger beroep ingesteld. Bij de mondelinge behandeling waren de minderjarigen zelf niet aanwezig. Ook de moeder is niet verschenen. Wel waren hun advocaten en hun vader aanwezig. Het hof heeft de minderjarigen niet-ontvankelijk verklaard, overwegende dat het beroepschrift was ingediend door de minderjarigen zelf en niet door hun moeder. Het hof baseerde dit oordeel op de volgende passages uit het beroepschrift:

‘[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2001 en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2005 voor wie als gezaghebbende ouder optreedt [de moeder]…, voor wie als advocaat optreedt mr. P.J. de Bruin…’

en:

‘[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn het niet eens met deze beschikking en komen hiertegen in beroep op grond van het volgende.

Het hof achtte verder van belang dat ook in eerste aanleg het inleidende verzoek enkel ingediend was door de minderjarigen, hetgeen mede bleek uit het verzoek om benoeming van een bijzonder curator en uit het feit dat het verzoekschrift was gericht tegen de vader en de moeder.

De Hoge Raad

Vertegenwoordigd door hun moeder hebben de minderjarigen cassatieberoep ingesteld. Zij klagen dat het hof heeft miskend dat het recht de minderjarigen de mogelijkheid biedt de verzoeken zoals die zijn gedaan aan de rechter voor te leggen en dat zij bevoegd zijn tegen een beslissing daarop hoger beroep in te stellen. Voor zover het hof zou hebben geoordeeld dat de minderjarigen niet deugdelijk waren vertegenwoordigd, klagen zij over een onbegrijpelijke uitleg van de gedingstukken.

In navolging van A-G Wesseling-van Gent verklaart de Hoge Raad het cassatiemiddel gegrond.

Ten aanzien van het verzoek om benoeming van een bijzonder curator wijst de Hoge Raad in rov. 3.4.3 op art. 1:250 BW, waarin is bepaald dat de rechter in het belang van het kind een bijzonder curator kan benoemen. Verder is in HR 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR4850 geoordeeld dat de minderjarige ook zelf, als belanghebbende, om benoeming van een bijzondere curator kan verzoeken.

De Hoge Raad wijst verder in rov. 3.4.4 op art. 1:251a lid 4 en 1:377g BW (jo. art. 1:377a BW, art. 1:377b BW en art. 1:377e BW) op grond waarvan de rechter, indien hem blijkt dat de minderjarige (van 12 jaar of ouder, of die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake) daar prijs op stelt, ambtshalve een beslissing kan geven over (i) het eenhoofdig gezag, (ii) omgang en informatie, of (iii) de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De Hoge Raad vervolgt:

“3.4.4 (…) Met het oog hierop kan de minderjarige zijn wensen op informele wijze aan de rechter kenbaar maken. Hij behoeft daarbij niet te worden vertegenwoordigd door een wettelijke vertegenwoordiger of een bijzondere curator.”

Voor de mogelijkheid van hoger beroep tegen beslissingen die op een dergelijk informeel verzoek zijn gedaan geldt, aldus de Hoge Raad in rov. 3.4.5, dat de minderjarige als belanghebbende geldt (art. 798 lid 1 Rv), maar dat de minderjarige de door de wet aan belanghebbenden toegekende processuele bevoegdheden niet zonder tussenkomst van een wettelijk vertegenwoordiger of een daartoe benoemde bijzonder curator kan uitoefenen, behoudens voor zover de wet daarin voorziet (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3535, CB 2014-194).

Ten aanzien van het verzoek om benoeming van een bijzonder curator oordeelt de Hoge Raad dat de wet inderdaad erin voorziet dat de minderjarige zelf een verzoek kan indienen, waarbij hij wijst op (“vgl.”) HR 1 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0245. Ten aanzien van de informele verzoeken als bedoeld in art. 1:251a lid 4 BW (eenhoofdig gezag), art. 1:377g BW (omgang en informatie) en art. 1:253a lid 4 BW (de zorg- en opvoedingstaken) is dat niet het geval. Daarvoor geldt dat de minderjarige niet op dezelfde informele wijze of zonder te worden vertegenwoordigd in hoger beroep kan komen.

“3.4.5 (…) Het rechtsmiddel van hoger beroep staat hem ingevolge art. 806 in verbinding met art. 358 Rv weliswaar ter beschikking, maar hij dient bij de aanwending ervan te worden vertegenwoordigd door een wettelijke vertegenwoordiger of een bijzondere curator.”

Wat betekent dit voor de (proces)positie van de minderjarigen?

Zij konden in eerste aanleg de verzoeken doen zoals zij die hebben gedaan en konden tegen de afwijzing daarvan hoger beroep instellen. Voor zover het gaat om de verzoeken die zagen op het eenhoofdig gezag, op omgang en informatie en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, moesten zij daarbij vertegenwoordigd worden door een wettelijk vertegenwoordiger of een bijzonder curator.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en merkt in dat verband nog op dat voor zover het hof van oordeel was dat de minderjarigen niet vertegenwoordigd waren, dit oordeel onbegrijpelijk is, omdat de aanhef van het beroepschrift niet anders kon worden begrepen dan dat de moeder van de minderjarigen hen in het geding vertegenwoordigt.

 

 

Cassatieblog.nl

Share This