Alle berichten met de tag: pandrecht


HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:319 (mr. Feenstra q.q./ING Bank)

Art. 54 Fw staat er niet aan in de weg dat een pandhouder (bank) die met de pandgever een afwijkende executoriale wijze van verkoop in de zin van art. 3:251 lid 2 BW is overeengekomen, de op een bij haar aangehouden rekening-courant van de pandgever bijgeschreven executieopbrengst “verrekent” met (een deel van) de schuld die de pandgever aan haar heeft, ook niet indien de pandhouder niet te goeder trouw is in de zin van art. 54 Fw. (meer…)

HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7391 (Provinsje Fryslân/Verweerder)

In geval van faillissement geldt in de verhouding tussen de lasthebber van de pandhouder en de debiteur van de verpande vordering hetzelfde als tussen de pandhouder zelf en deze debiteur: de debiteur kan met overeenkomstige toepassing van art. 53 lid 3 Fw zijn tegenvordering verrekenen. De (lasthebber van de) pandhouder komt geen beroep toe op de regel van art. 6:136 BW, dat de tegenvordering niet op eenvoudige wijze behoeft te kunnen worden vastgesteld. (meer…)

HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7199 (Eringa q.q./ABN AMRO Bank)

De omzetting van een stil pandrecht in een vuistpand – als gevolg waarvan de verpande zaken zich niet langer bevinden op de bodem van de belastingschuldige en daarom niet langer onderworpen zijn aan het bodemvoorrecht van de fiscus – betreft (in casu) een feitelijke handeling. Die feitelijke handeling valt buiten de reikwijdte van art. 42 Fw, aangezien slechts rechtshandelingen met een beroep op art. 42 Fw kunnen worden vernietigd. (meer…)

HR 31 mei 2013, LJN CA1614 (X/Mr. Butin Bik q.q. c.s.)

De Hoge Raad ziet vooralsnog af van beantwoording van de door de rechtbank gestelde prejudiciële vraag of het vestigen van een pandrecht op een assurantieportefeuille rechtens mogelijk is. Nu de rechtbank enkele andere aangevoerde verweren nog niet heeft behandeld, is beantwoording van de gestelde vraag (nog) niet “nodig” om het geding te beslissen (art. 392 lid 1 Rv). (meer…)

HR 26 april 2013, LJN BZ0158 (SNS Bank/X c.s.)

Art. 3:264 BW maakt uitzondering op het beginsel “koop breekt geen huur” en geeft de hypotheekhouder het recht om een in de hypotheekakte opgenomen huurbeding ook aan de huurder tegen te werpen. Deze bepaling kan niet naar analogie worden toegepast op een huurbeding in een pandakte (betreffende het lidmaatschapsrecht van een flatcoöperatie), omdat – anders dan in geval van hypotheek – de kenbaarheid van dit huurbeding niet gewaarborgd wordt door verplichte inschrijving in de openbare registers. (meer…)

Cassatieblog.nl