Dossier: Insolventierecht


HR 19 april 2013, BY6108 (X/Mr. Tideman q.q.)

Boedelschulden zijn schulden die een onmiddellijke aanspraak geven jegens de faillissementsboedel hetzij ingevolge de wet, hetzij omdat zij door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan, hetzij omdat zij een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting. De verplichting om schade aan het gehuurde bij het einde van de huur te herstellen dan wel te vergoeden, is een uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenis van de schuldenaar, die bij het einde van de huur ontstaat of opeisbaar wordt. Die verbintenis is in beginsel geen boedelschuld, maar een vordering op de schuldenaar. (meer…)

HR 12 april 2013, LJN BZ1065

Art. 27 Fw voorziet in de mogelijkheid om in geval van faillissement een reeds aanhangige procedure te laten overnemen door de curator. In dat geval wordt de gefailleerde buiten het geding geplaatst (art. 27 lid 3 Fw). De gefailleerde is dan geen procespartij meer en dus niet bevoegd om cassatieberoep in te stellen. Dit geldt ongeacht of het geding een dagvaardingsprocedure of een verzoekschriftprocedure betreft en wordt niet anders doordat de curator geen bezwaar heeft tegen het instellen van cassatieberoep door de gefailleerde. (meer…)

HR 12 april 2013, LJN BY9087 (Curatoren Megapool/Laser)

Een beding op grond waarvan een prestatie niet meer verschuldigd is, enkel vanwege het faillissement van de schuldeiser, kan een onaanvaardbare inbreuk opleveren op art. 20 Fw. Afhankelijk van de context en de overige omstandigheden van het geval kan een dergelijk beding nietig zijn op de voet van art. 3:40 BW. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat een beroep op zo’n beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van art. 6:248 lid 2 BW. (meer…)

HR 29 maart 2013, LJN BZ1411

Nadat de in art. 354 Fw bedoelde uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, maar de slotuitdelingslijst nog niet is opgemaakt, blijft de bewindvoerder bevoegd baten voor de boedel te innen en in dat kader rechtshandelingen te verrichten. Wel dient hij daarbij ingevolge art. 356 lid 1 Fw voortvarend te werk te gaan. De uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van de schuldenaar komen na ommekomst van de in art. 349a Fw bepaalde termijn ten einde. (meer…)

HR 15 maart 2013, LJN BY4555, BY4558, BY4559

Hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris komt op de voet van art. 67 Fw uitsluitend toe aan twee categorieën belanghebbenden die dienen te worden aangemerkt als partij bij die beschikkingen. Dit zijn (i) degene die – behorend tot één van de in art. 69 Fw genoemde categorieën – het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris heeft gedaan, en (ii) degene tot wie die beschikking is gericht. Indien de curator op grond van art. 28 lid 2 Fw de positie van de gefailleerde in een lopende procedure heeft overgenomen, komt de gefailleerde buiten het geding te staan. Met dit stelsel is niet verenigbaar dat een gefailleerde als partij in de zin van art. 67 Fw zou kunnen opkomen tegen een beschikking van de rechter-commissaris op de voet van art. 104 Fw, houdende de goedkeuring van een door de curator te treffen schikking die mede strekt tot beëindiging van die procedure. (meer…)

HR 1 maart 2013, LJN BZ2765 (LBF/LBT en curatoren)

Als de gefailleerde een zeer groot aantal schuldeisers heeft kan een redelijke afwikkeling van het faillissement meebrengen dat de communicatie met de schuldeisers door de curator of de rechter-commissaris plaatsvindt op een aan de omvang van het faillissement aangepaste wijze. Onder bepaalde voorwaarden kan als zodanig gelden het plaatsen van een voor de schuldeisers bestemde mededeling van de curator of van een beschikking van de rechter-commissaris op een daartoe bestemde website. Als in een dergelijk geval een beschikking van de rechter-commissaris, of een mededeling van de curator waaruit ondubbelzinnig van een zodanige beschikking blijkt, op de website wordt geplaatst, mag – behoudens bijzondere omstandigheden – van de schuldeisers worden verwacht dat zij van deze beschikking kennis nemen en een eventueel beroep daartegen instellen binnen de in art. 67 Fw bepaalde termijn. (meer…)

Cassatieblog.nl