Selecteer een pagina

Prejudiciële beslissing over kostenveroordeling bij intrekking (IE-)kort geding

Hoge Raad 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087

1. De aanhangigheid van het kort geding komt in beginsel te vervallen door een mededeling van de eiser aan de gedaagde, strekkende tot intrekking van het kort geding, tenzij gedaagde tijdig aan de eiser en de voorzieningenrechter mededeelt dat het geding desondanks doorgang dient te vinden omdat hij een beslissing omtrent de proceskosten verlangt. 2. Art. 1019h Rv is ook in (ingetrokken) kort gedingen in IE-zaken van toepassing. De kosten die gemaakt worden ter vaststelling van de proceskosten van het ingetrokken geding vallen echter niet onder het bereik van dit artikel. 3. Art. 9.1 van het Procesreglement kort gedingen is onverbindend. De Hoge Raad stelt een overgangsmaatregel in voor de periode van drie maanden na datum arrest. Lees meer…

Betalingsverplichtingen van werkgever jegens pensioenuitvoerder na opzegging van uitvoeringsovereenkomst

HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1134 (Pensioenfonds Alcatel-Lucent/Alcatel-Lucent)

Ook als een overeenkomst voorziet in een opzeggingsregeling, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst onder omstandigheden in de weg staan aan opzegging, opzegging zonder zwaarwegende grond, opzegging op een bepaald moment of opzegging zonder aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. ‘s Hofs oordeel dat Alcatel-Lucent na het einde van de door haar opgezegde uitvoeringsovereenkomst geen betalingsverplichtingen meer heeft jegens het Pensioenfonds, is onbegrijpelijk. Lees meer…

Causaliteitsmaatstaf bij overheidsaansprakelijkheid voor vernietigde vergunningen

HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1112 (gemeente Hengelo / X)

Bij de beoordeling van een schadevordering wegens vernietigde vergunningen is niet beslissend of het College de vergunning rechtmatig had kunnen weigeren, maar welk besluit het zou hebben genomen indien het wel overeenkomstig de wet zou hebben beslist. Lees meer…

Schone lei (art. 358 Fw) werkt niet voor eventuele restantschuld na einde schuldsaneringsregeling

HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1135

De schone lei van art. 358 Fw werkt niet voor de restantschuld die eventueel ontstaat als de voormalige echtelijke woning na het einde van de schuldsaneringsregeling wordt verkocht. Het verschil dat hierdoor kan ontstaan tussen het geval waarin de woning tijdens de schuldsanering wordt verkocht en het geval dat de woning na het einde van de schuldsanering wordt verkocht, vindt voldoende rechtvaardiging in de bereidheid van de bank geen gebruik te maken van haar bevoegdheid om over te gaan tot uitwinning. Lees meer…

Ook aspirant-studenten hebben toegang tot de bestuursrechter

 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049 (Universiteiten / SCAU)

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) voorziet in een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang voor studenten die willen opkomen tegen (de hoogte van) het verschuldigde instellingscollegegeld. Hier ligt dus geen taak voor de civiele rechter. Dit geldt eveneens voor aspirant-studenten, aangezien zij al voor de inschrijving een besluit over de hoogte van verschuldigd instellingscollegegeld kunnen verkrijgen. Tegen dat besluit staat vervolgens de bestuursrechtelijke rechtsgang open. Lees meer…

Beroep op ‘kenbaarheidsvereiste’ bij wederzijdse dwaling is een bevrijdend verweer

HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1136

De partij die zich ter vernietiging van een overeenkomst op wederzijdse dwaling (art. 6:228 lid 1 sub c BW) beroept, dient te stellen en eventueel bewijzen dat is voldaan aan de vereisten dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling, dat deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, en dat de wederpartij van dezelfde onjuiste veronderstelling is uitgegaan als de dwalende. Het is aan diens wederpartij om te stellen en eventueel bewijzen dat zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor de overeenkomst niet zou sluiten. Lees meer…

Aanvang verjaringstermijn in geval van onverschuldigde betaling

HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1052 (De Leeuw c.s. / Pinoccio)

De korte verjaringstermijn van art. 3:309 BW staat niet alleen in het teken van de rechtszekerheid, maar ook van de billijkheid; ook voor deze termijn geldt de eis dat deze pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot terugbetaling in te stellen. Lees meer…

Toepasselijk recht bij onrechtmatige internetpublicaties

HR 3 juni 2016 – ECLI:NL:HR:2016:1054 (journalist / Dahabshiil Transfer Services Ltd.)

In een geval van (gestelde) onrechtmatige internetpublicaties kan “land waar de schade zich voordoet” (art. 4 lid 1 Rome-II) worden uitgelegd als het land waar het centrum van de belangen van het slachtoffer (als bedoeld in de jurisprudentie van het HvJEU inzake de EEX-Vo.) zich bevindt. Lees meer…

Opzegging lidmaatschap in strijd met art. 2:8 BW

HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1061 (IMG / X BV)

1. Ook indien een lid van een rechtspersoon wil opkomen tegen de opzegging van zijn lidmaatschap van die rechtspersoon, sluit art. 2:15 BW een op onrechtmatige daad gebaseerde vordering niet uit. 2. Handelen in strijd met art. 2:8 lid 1 BW brengt niet zonder meer mee dat sprake is van onrechtmatig handelen. Het betreft hier verschillende normen met een open karakter die dienen te worden ingevuld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl