Verval auteursrecht door niet afleggen instandhoudingsverklaring niet strijdig met Europees recht
HvJEU 20 oktober 2016, C‑169/15, ECLI:EU:C:2016:790 (Montis/Goossens)
(1) De termijnen uit de beschermingstermijnrichtlijn zijn niet van toepassing op auteursrechten die aanvankelijk door een nationale wetgeving werden beschermd, maar vóór 1 juli 1995 zijn vervallen. (2) De beschermingstermijnrichtlijn verzet zich niet tegen een nationale wettelijke regeling die aanvankelijk auteursrechtelijke bescherming had verleend aan een werk, maar die vervolgens vóór 1 juli 1995 deze rechten als blijvend vervallen heeft beschouwd wegens het niet voldoen aan een formeel vereiste. Lees meer…
Beslaglegger niet beschermd tegen hypotheek die per ongeluk is doorgehaald
HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2640
De aard van beslaglegging als middel tot bewaring van bestaande rechten brengt mee dat de derdenbescherming van art. 3:36 BW – waarop ook beslagleggers zich kunnen beroepen – niet tot gevolg heeft dat de beslaglegger hierdoor aanspraak verkrijgt het beslagen goed onbezwaard te executeren. Een eerdere hypotheekhouder kan een per ongeluk doorgehaald hypotheekrecht daarmee aan een latere conservatoir beslaglegger tegenwerpen. Lees meer…
Hoge Raad nuanceert eerder arrest over gevolgen onterecht beroep op opschorting
HR 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2517 (CIA/Heredium)
De Hoge Raad nuanceert de in het arrest Ammerlaan/Enthoven geformuleerde regel dat een achteraf geheel of gedeeltelijk ongegrond gebleken beroep op een opschortingsrecht meebrengt dat degene die dit beroep deed, daarmee terstond als schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim kwam te verkeren. Op die regel is in ieder geval een uitzondering mogelijk, indien de schuldenaar zich op een opschortingsrecht heeft beroepen in verband met een door een derde ingeroepen vordering die achteraf ongegrond is gebleken. Lees meer…
Rechter met pensioen: enquêtezaak Meavita moet geheel opnieuw behandeld
HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2614 & ECLI:NL:HR:2016:2607
Omdat een van de rechters die de uitspraak deed al met pensioen was, moet de Meavita-zaak geheel opnieuw worden behandeld door de Ondernemingskamer (OK). De Hoge Raad overweegt bovendien ten overvloede dat voor het verhalen van de onderzoekskosten van een enquête op de bestuurders en commissarissen is vereist dat hen persoonlijk een verwijt van het wanbeleid kan worden gemaakt. Lees meer…
Wet Bopz: geen nawerking in geval van verzoek voorwaardelijke machtiging
HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2711
Een verzoek om een voorwaardelijke machtiging strekt niet tot voortzetting van verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Voortzetting van verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis hangende de behandeling van een tijdig ingediend verzoek om een nieuwe rechterlijke machtiging is niet aan de orde in een geval waarin aan de betrokkene ontslag uit het ziekenhuis is verleend, of waarin een voorwaardelijk verleend ontslag door het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging niet meer kan worden ingetrokken. Lees meer…
Hof had verzet moeten toestaan tegen ten onrechte “bij verstek” gewezen arrest
HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2642
Geïntimeerden worden bij verstek veroordeeld ondanks dat zij het verstek hadden gezuiverd. Van die zuivering blijkt niet uit het roljournaal of het arrest, maar het hof verklaart uiteindelijk het verzet tegen de arresten niet-ontvankelijk, omdat door de zuivering het verstek was komen te vervallen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof in dit bijzondere geval het verzet toch ontvankelijk had moeten achten, omdat het recht op toegang tot de appelrechter in de kern is aangetast.
Korte verjaringstermijn voor tenuitvoerlegging uitspraak met veroordeling tot vergoeding wettelijke rente
HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2623 (Eisers/Eurowoningen)
Op grond van art. 3:324 lid 3 BW verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak met een veroordeling tot betaling van wettelijke rente na vijf jaar. De korte verjaringstermijn uit het derde lid van art. 3:324 BW is van toepassing op uitspraken waarin een periodieke verplichting tot betaling is opgenomen die bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald. De vraag of een uitspraak een zodanige verplichting inhoudt, dient te worden beantwoord aan de hand van het dictum daarvan, gelezen in samenhang met de daaraan voorafgaande overwegingen en het gevorderde. Voor de toepassing van art. 3:324 lid 3 BW is niet vereist dat hetgeen ingevolge de uitspraak moet worden betaald, in die uitspraak zelf is vastgesteld op een bepaald bedrag. Lees meer…
Ook in het enquêterecht enkel tijdsverloop onvoldoende voor rechtsverwerking
HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574 (Bab al-Mustaqbal Real Estate Co. / Cordial N.V. c.s.)
(1) Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Dit geldt ook voor het aannemen van rechtsverwerking ter zake van de bevoegdheid een enquête te verzoeken. (2) De regel dat een aandeelhouder die niet langer voldoet aan de kapitaalseis bevoegd is tot het indienen van een enquêteverzoek geldt niet slechts indien dit verzoek ‘binnen een redelijke termijn’ of ‘met bekwame spoed’ is ingediend. (3) De vervaltermijn van zes maanden in art. 2:21 lid 4 BWC (en in Nederland de vervaltermijn van een jaar in art. 2:15 lid 5 BW) geldt niet voor een verzoek in een enquêteprocedure dat mede strekt tot vernietiging van besluiten van een rechtspersoon. Lees meer…
Geen allocatiefunctie vereist voor uitzendovereenkomst
HR 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2356 (C4C/StiPP)
(1) Voor het aannemen van een uitzendovereenkomst in de zin van art. 7:690 BW is niet vereist dat de werkgever een allocatiefunctie vervult, in de zin van het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van tijdelijke arbeid of vervanging van werknemers, het opvangen van piekuren of soortgelijke plotseling opkomende werkzaamheden. (2) Voor het aannemen van “toezicht en leiding” in de zin van art. 7:690 BW gelden dezelfde maatstaven als voor het aannemen van een gezagsverhouding in de zin van art. 7:610 BW. Lees meer…
Voortduring rechtstoestand faillissement na vernietiging in hoger beroep
HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2577
De Hoge Raad bevestigt in deze kort gedingprocedure de uitleg in zijn arrest van 22 oktober 1940: handelingen van de curator die zijn verricht na vernietiging van het vonnis tot faillietverklaring, maar vóór of op de dag waarop aan het voorschrift tot aankondiging overeenkomstig art. 15 Fw is voldaan (kort gezegd: aankondiging dat de vernietiging onherroepelijk is geworden), blijven geldig en verbindend. Lees meer…