Alle berichten met de tag: BW art. 6:228


HR 9 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:208  (Rookie B.V. / ABC Hekwerk Participaties B.V.)

Als een overeenkomst van koop van aandelen wordt vernietigd wegens een wilsgebrek, brengt de enkele omstandigheid dat de verkoper de aandelen al heeft overgedragen aan de koper, nog niet mee dat de gevolgen van de overeenkomst bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt als bedoeld in art. 3:53 lid 2 BW. Evenmin is het enkele feit dat een partij wordt benadeeld door de vernietiging voldoende grond om art. 3:53 lid 2 BW toe te passen.  (meer…)

HR 24 februari 2023 ECLI:NL:HR:2023:313

Cassatieadvocaat Paul Tanja bespreekt in dit vlog waarom het hof niet ambtshalve het Weens Koopverdrag mocht toepassen op de overeenkomst. Daarnaast komt aan bod dat een beroep op dwaling ook mag worden gebaseerd op de voorstelling die een partij heeft van de andere rechten en verplichtingen uit de overeenkomst, zoals een tijdige levering.

Cassatievlog #050 is ook als podcast beschikbaar.

HR 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:313

Het hof mocht niet ambtshalve het Weens Koopverdrag toepassen op de overeenkomst van partijen, terwijl de rechtbank al had geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing was met uitsluiting van dat verdrag. Daarnaast heeft het hof miskend dat een beroep op dwaling niet alleen kan zijn gebaseerd op een verkeerde voorstelling van de eigenschappen van het betrokken goed, maar ook op de voorstelling die een partij heeft van de andere rechten en verplichtingen uit de overeenkomst, zoals een tijdige levering. (meer…)

HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1870

De mededelingsplicht van de verkoper prevaleert boven de eventuele onderzoeksplicht van de koper. Verder staat een geringe omvang van gebreken aan een goed op zichzelf niet in de weg aan non-conformiteit, evenmin als de omstandigheid dat de gebreken zijn verholpen. (meer…)

HR 6 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1910

In deze zaak vordert een partij opheffing van het dwalingsnadeel door aanpassing van de koopprijs en levert daarvoor twee berekeningswijzen aan. Het hof stelt vast dat er is gedwaald en dat deze partij als gevolg van de dwaling nadeel heeft geleden, maar wijst de vorderingen af, omdat het de berekeningswijzen niet geschikt acht. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk en onjuist, onder meer gelet op de bevoegdheid die art. 6:230 lid 2 BW de rechter biedt om de overeenkomst daadwerkelijk aan te passen. Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat als het hof de berekeningswijzen niet geschikt vindt, het hof de hoogte van het dwalingsnadeel dan zelf op andere wijze had behoren vast te stellen, zo nodig bij wege van schatting van de omvang daarvan. Hoewel dwalingsnadeel geen schade betreft, kan uit dit arrest worden afgeleid dat de Hoge Raad de regels die gelden bij schadebegroting ook van toepassing heeft verklaard op de situatie waarin een rechter het dwalingsnadeel moet vaststellen. (meer…)

Cassatieblog.nl