Alle berichten met de tag: tenuitvoerlegging


HR 30 augustus 2024, ECLI:NL:HR:2024:1103

Wanneer een veroordeelde wel bekend is geworden met het verstekvonnis, maar niet ook met de (eerdere) tenuitvoerlegging daarvan, kan hij (ten onrechte) denken dat de verzettermijn vanaf de bekendwording gaat lopen. In zo’n geval brengt art. 6 EVRM mee dat een nadere verzettermijn van vier weken vanaf de bekendwording moet worden gegund. (meer…)

HR 29 september 2023 ECLI:NL:HR:2023:1265 en ECLI:NL:HR:2023:1266 

In de praktijk is het mogelijk dat een zaak die wordt aangebracht bij de Nederlandse rechter al eerder is aangebracht bij de rechter van een ander land. In zo’n geval rijst de vraag of de Nederlandse rechter, ook al is hij op zichzelf bevoegd, de behandeling toch zou moeten aanhouden of zich onbevoegd zou moeten verklaren, om zo tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. Daarover gaan de twee uitspraken van de Hoge Raad die Ruben de Graaff in dit vlog bespreekt.

Cassatievlog #070 is ook als podcast beschikbaar.

HR 25 september 2020 ECLI:NL:HR:2020:1511

Deze zaak gaat (uitsluitend) over de vraag of de Hoge Raad bevoegd is om op grond van artikel 1066 (oud) Rv kennis te nemen van een verzoek van de Russische Federatie tot (voorlopige) schorsing van de tenuitvoerlegging van een aantal arbitrale beslissingen. Bij de Hoge Raad is een cassatieberoep aanhangig, waarin voorligt of deze arbitrale beslissingen moeten worden vernietigd op grond van artikel 1065 (oud) Rv. (meer…)

HR 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3104 (Sonera/Çukurova)

Artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk ziet niet op het verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke of arbitrale beslissing, dat door een rechter in een land van het Koninkrijk is verleend op de voet van een erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag. Dit geldt ongeacht of een zodanig verdrag tevens voor andere landen van het Koninkrijk in werking is getreden. Een zodanig verlof strekt zich slechts uit tot het desbetreffende land binnen het Koninkrijk, tenzij de wet van een ander land van het Koninkrijk anders bepaalt. (meer…)

HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2623 (Eisers/Eurowoningen)

Op grond van art. 3:324 lid 3 BW verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak met een veroordeling tot betaling van wettelijke rente na vijf jaar. De korte verjaringstermijn uit het derde lid van art. 3:324 BW is van toepassing op uitspraken waarin een periodieke verplichting tot betaling is opgenomen die bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald. De vraag of een uitspraak een zodanige verplichting inhoudt, dient te worden beantwoord aan de hand van het dictum daarvan, gelezen in samenhang met de daaraan voorafgaande overwegingen en het gevorderde. Voor de toepassing van art. 3:324 lid 3 BW is niet vereist dat hetgeen ingevolge de uitspraak moet worden betaald, in die uitspraak zelf is vastgesteld op een bepaald bedrag. (meer…)

Cassatieblog.nl