Dossier: Prejudiciële vragen Hoge Raad


HR 23 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:820

(i) Een proceskostenbeding in een huurovereenkomst, op grond waarvan de huurder die tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst alle gerechtelijke kosten moet betalen die de verhuurder maakt, is oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13/EG (hierna: de Richtlijn oneerlijke bedingen). Een dergelijk beding is daarom vernietigbaar.
(ii) Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) is niet met zekerheid af te leiden of de rechter vervolgens nog een proceskostenveroordeling op de voet van art. 237 e.v. mag uitspreken ten laste van de huurder. De Hoge Raad stelt hierover een prejudiciële vraag aan het HvJEU. (meer…)

Hoge Raad 23 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:820

De Hoge Raad beslist in deze uitspraak dat een proceskostenbeding in zijn algemeenheid een oneerlijk beding is, dat buiten toepassing moet worden gelaten. Betekent dat ook dat in die gevallen een ‘gewone’ proceskostenveroordeling, op basis van het liquidatietarief, niet mogelijk is? Giel Wind bespreekt in deze cassatievlog de uitspraak van de Hoge Raad.

HR 16 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:758

De bewindvoerder in een meerderjarigenbewind geldt als wettelijk vertegenwoordiger in de zin van art. 4:193 lid 1 BW. Die bepaling bevat regels over de aanvaarding en verwerping van nalatenschappen. Art. 1:441 BW geeft daarvoor deels andere regels. De Hoge Raad legt uit hoe deze regels zich tot elkaar verhouden. De bewindvoerder moet op grond van art. 4:193 lid 1 BW binnen drie maanden de in dat artikellid bedoelde verklaring omtrent de nalatenschap afleggen. Op grond van art. 1:441 lid 5 BW kan hij de nalatenschap met instemming van de rechthebbende ook zuiver aanvaarden. De bewindvoerder is, na machtiging door de kantonrechter, met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd tot verwerping van de nalatenschap. Legt de bewindvoerder niet binnen de termijn van drie maanden een verklaring af, dan geldt de nalatenschap als beneficiair aanvaard.

(meer…)

Hoge Raad 9 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:723

De wet biedt geen algemeen recht op inzage in of afschrift van stukken uit procesdossiers van afgesloten jeugdbeschermingszaken. Dat oordeelde de Hoge Raad in beantwoording op prejudiciële vragen van de rechtbank Rotterdam. Tegelijkertijd verplicht art. 8 EVRM de Nederlandse overheid om te voorzien in een procedure waarmee kinderen toegang krijgen tot alle relevante informatie over ten aanzien van hen getroffen jeugdbeschermingsmaatregelen. De wetgever is daarom volgens de Hoge Raad aan zet om te voorzien in een passende oplossing. In drie minuten bespreekt Matthijs Bakker deze uitspraak.

 

HR 21 februari 2025 ECLI:NL:HR:2025:320

De cao-MBO bevat geen regeling voor compensatie aan vrouwelijke werknemers van wie het zwangerschaps- en bevallingsverlof samenvalt met ‘overige dagen’ – dagen waarop zij toch al niet hoeven te werken. Dat levert een ongeoorloofd onderscheid in behandeling op ten nadele van vrouwelijke werknemers. (meer…)

Hoge Raad 21 februari 2025  ECLI:NL:HR:2025:319

In zijn Deliveroo-arrest heeft de Hoge Raad negen omstandigheden gegeven die van belang kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag of een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Het hof heeft in deze zaak tussen FNV en Uber prejudiciële vragen gesteld over het belang van de omstandigheid ‘ondernemerschap’ binnen dit toetsingskader. Hoe beantwoordt de Hoge Raad de eerste prejudiciële vraag? Dat bespreekt Hidde Volberda in dit vlog.

Cassatieblog.nl