Insolventieclausule en onevenredige benadeling schuldeisers

Insolventieclausule en onevenredige benadeling schuldeisers

HR 12 april 2013, LJN BY9087 (Curatoren Megapool/Laser)

Een beding op grond waarvan een prestatie niet meer verschuldigd is, enkel vanwege het faillissement van de schuldeiser, kan een onaanvaardbare inbreuk opleveren op art. 20 Fw. Afhankelijk van de context en de overige omstandigheden van het geval kan een dergelijk beding nietig zijn op de voet van art. 3:40 BW. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat een beroep op zo’n beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van art. 6:248 lid 2 BW. Lees meer…

Hof heeft ten onrechte geen gelegenheid gegeven voor antwoordakte

Hof heeft ten onrechte geen gelegenheid gegeven voor antwoordakte

HR 5 april 2013, LJN BY8094

Het hof heeft in dit geval ten onrechte van eiser gevergd dat hij, nadat de zaak op de rol was geplaatst voor fourneren, uit eigen beweging een akte zou nemen of daartoe een verzoek zou doen. Ook heeft het hof het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door eiser de gelegenheid te onthouden tot het geven van een reactie op akte van verweerder. Lees meer…

Betekening dagvaarding aan onbekende erfgenamen

Betekening dagvaarding aan onbekende erfgenamen

HR 5 april 2013, LJN BY9084 (Cassatie in het belang der wet)

Betekening van een exploot aan de gezamenlijke erfgenamen van een overledene, zonder vermelding van hun namen en woonplaatsen, aan de woonplaats van de overledene is alleen mogelijk indien daar nog één van de in art. 53 sub a Rv genoemde nabestaanden woont. Bij een openbare dagvaarding van de erfgenamen (art. 54 lid 2 Rv) moeten hun namen en woonplaatsen worden vermeld. Wanneer de erfgenamen noch via art. 53 Rv, noch via art. 54 Rv kunnen worden gedagvaard, kan via art. 4:204 BW om benoeming van een vereffenaar over de nalatenschap worden verzocht en kan de dagvaarding vervolgens aan deze vereffenaar worden betekend. Lees meer…

Ook bij toewijzing klein deel gevorderde kunnen gemaakte buitengerechtelijke kosten redelijk zijn

Ook bij toewijzing klein deel gevorderde kunnen gemaakte buitengerechtelijke kosten redelijk zijn

HR 5 april 2013, LJN BY9086 (Multiquest/Fricorp)

De enkele omstandigheid dat slechts een klein gedeelte van de vordering is toegewezen, brengt niet mee dat alle gevorderde kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte van ook dit laatstgenoemde bedrag, niet redelijk zijn geweest in de zin van art. 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW. Lees meer…

Richtlijnconforme interpretatie van art. 7:663 BW (overgang van onderneming)

Richtlijnconforme interpretatie van art. 7:663 BW (overgang van onderneming)

HR 5 april 2013, LJN BZ1780 (Albron Nederland/FNV Bondgenoten c.s.)

Uit de wetsgeschiedenis van art. 7:663 BW volgt dat de wetgever beoogd heeft Richtlijn 2001/23/EG getrouw om te zetten. De (van de richtlijn afwijkende) bewoordingen van art. 7:663 BW zijn daarom niet doorslaggevend. Het hof heeft zich terecht niet van een richtlijnconforme interpretatie laten weerhouden door, in lijn met het antwoord van het Hof van Justitie op de door het hof gestelde prejudiciële vraag (zie het Albron-arrest), te oordelen dat het feit dat de cateringmedewerker ten tijde van de overgang van de onderneming waarvoor hij feitelijk werkzaam was, niet bij deze onderneming in dienst was, maar bij een zustermaatschappij, niet in de weg staat aan de toepasselijkheid van art. 7:663 BW. Lees meer…

Nihilstelling alimentatie in geval van onnodige uitlokking faillissement door alimentatieplichtige

Nihilstelling alimentatie in geval van onnodige uitlokking faillissement door alimentatieplichtige

HR 5 april 2013, LJN BY8279

Als een alimentatieplichtige failliet is verklaard en op die grond verzoekt het bedrag van de alimentatieplicht op nihil vast te stellen, dient de rechter, behoudens bijzondere omstandigheden, ervan uit te gaan dat de alimentatieplichtige niet over de draagkracht beschikt om enige onderhoudsbijdrage te betalen en dus het verzoek toe te wijzen. Van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel kunnen rechtvaardigen, kan sprake zijn indien de alimentatieplichtige onnodig zijn eigen faillissement heeft uitgelokt. Bij het aannemen hiervan is echter wel terughoudendheid geboden. Lees meer…

Taalkundige uitleg commercieel contract niet zonder meer doorslaggevend

Taalkundige uitleg commercieel contract niet zonder meer doorslaggevend

HR 5 april 2013, LJN BY8101 (Lundiform/Mexx)

(1) Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, blijft de Haviltex-maatstaf leidend. De vrijheid van de feitenrechter om op basis van de bewoordingen van de overeenkomst te komen tot een voorshands gegeven oordeel aangaande de uitleg daarvan, laat onverlet dat de partij die een andere uitleg verdedigt en dienaangaande voldoende stelt, tot (tegen)bewijs moet worden toegelaten.
(2) Een “entire agreement clause” staat niet zonder meer eraan in de weg dat voor de uitleg van de overeenkomst betekenis wordt toegekend aan verklaringen of gedragingen van partijen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Lees meer…

Partijen hebben geen inspraak bij benoeming van rechtbankdeskundigen in onteigeningsprocedure

Partijen hebben geen inspraak bij benoeming van rechtbankdeskundigen in onteigeningsprocedure

HR 5 april 2013, LJN BY8098 (X/gemeente Sittard-Geleen)

De overlegverplichting van art. 194 lid 2 Rv is niet van toepassing op de benoeming van deskundigen in de onteigeningsprocedure, zo leidt de Hoge Raad af uit art. 32 Onteigeningswet (Ow). Het beginsel van hoor en wederhoor speelt geen rol bij het horen in de administratieve onteigeningsfase bij de Kroon.  Lees meer…

Enquêtebevoegdheid voor kapitaalsverschaffers met eigen economisch belang

Enquêtebevoegdheid voor kapitaalsverschaffers met eigen economisch belang

HR 29 maart 2013, LJN BY7833 (Chinese Workers)

De strekking van het enquêterecht brengt mee dat de verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft, welk belang in zoverre op een lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder, voor de toepassing van art. 2:346 BW dient te worden gelijkgesteld met aandeelhouders of certificaathouders en (indien aan de overige eisen is voldaan) derhalve bevoegd is tot het indienen van een equêteverzoek. Een dergelijk economisch belang kan onder omstandigheden ook aanwezig zijn door middel van (het houden van) aandelen in een vennootschap die aandelen houdt in het potentiële object van de equête. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl