Dossier: Proces- en beslagrecht


HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1435 (ASMI II)

Voor de ontvankelijkheid in cassatie van de verzoeker tot cassatie in een enquêteprocedure geldt niet (nog steeds of opnieuw) de kapitaalseis van art. 2:346 aanhef en onder b BW, waaraan voldaan moet zijn voor de ontvankelijkheid bij de OK. Wat de ontvankelijkheid in cassatie betreft, gaat het ingevolge art. 426 lid 1 Rv slechts erom of de verzoeker in de procedure voor de OK verschenen zijn. Na cassatie en verwijzing mogen – ter precisering, toelichting en correctie van reeds ingenomen standpunten – nieuwe stellingen worden ingenomen en producties overgelegd.  (meer…)

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3160

Als de appelrechter tot een andere, voor geïntimeerde ongunstiger waardering van het bewijs komt, dan moet de appelrechter – ook zonder daartoe strekkende incidentele grief– onderzoeken of de rechtbank van een juiste bewijslastverdeling is uitgegaan. In dit geval had de rechtbank echter een bindende eindbeslissing gegeven omtrent de consequenties van het al dan niet slagen in de bewijsopdracht. Nu geïntimeerde die eindbeslissing in het door haar ingestelde tussentijds beroep niet heeft bestreden, stond het de appelrechter niet meer vrij zich over de daaraan ten grondslag liggende bewijslastverdeling uit te laten.  (meer…)

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8514 (X/Krediet Specialist Nederland)

Wanneer de vordering van de oorspronkelijk eiser gedeeltelijk is toegewezen en de oorspronkelijk gedaagde/geïntimeerde tegen deze toewijzing geen incidenteel appel heeft ingesteld, brengt de devolutieve werking van het appel niet mee dat een verweer van geïntimeerde waarop (ook) het toewijzende deel van het bestreden vonnis berust, in hoger beroep opnieuw aan de orde kan komen. Het niet bestreden deel van het vonnis – dat op de verwerping van dat verweer berust – heeft immers gezag van gewijsde verkregen. Daarmee is niet verenigbaar dat de appelrechter opnieuw over dat verweer zou kunnen oordelen en daarbij mogelijk tot een ander oordeel zou komen. (meer…)

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7679

De Hoge Raad neemt aan dat het ontbreken van Bopz-zaken in de opsomming van zaken die van de heffing van griffierecht zijn vrijgesteld in de Wgbz en de Regeling griffierechten burgerlijke zaken, op een misslag berust en dat de ontheffing, waarvoor een klemmende grond bestaat, ook voor die zaken geldt. De omstandigheid dat het verzoekster wellicht door eigen toedoen onmogelijk is gemaakt ter zitting te verschijnen, kan niet afdoen aan haar recht op haar ontslagverzoek te worden gehoord. (meer…)

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0404

De Wet Bopz bedreigt overschrijding van de beslistermijn van drie weken in geval van  een verzoek om ontslag uit een psychiatrisch ziekenhuis niet uitdrukkelijk met nietigheid. Evenmin kan worden gezegd dat hier sprake is van schending van een zo essentieel procedurevoorschrift dat nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, als bedoeld in art. 79 RO. (meer…)

HR 16 maart 2011, ECLI:NL:HR:2012:BU7361

De brief van de griffie van de Hoge Raad, waarin is vermeld dat het in cassatie verschuldigde griffierecht zal worden afgeboekt van de rekening-courant van eiser tot cassatie dan wel een acceptgiro voor het griffierecht zal worden gezonden, maakt de te late betaling van het griffierecht niet verschoonbaar en rechtvaardigt geen toepassing van de hardheidsclausule (art. 127 lid 3 Rv).  (meer…)

Cassatieblog.nl