Dossier: Vermogensrecht algemeen


HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089 (X/Mr. R.E. Blaauw q.q.)

Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Voor het overige is het antwoord op de vraag of een zodanige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. (meer…)

HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:898 (X/Curatoren Econcern N.V.) en ECLI:NL:HR:HR:2014:904 (UWV/Curatoren Econcern N.V.)

Een richtlijnconforme interpretatie brengt niet met zich dat vorderingen die voortvloeien uit een art. 2:403-verklaring ook bevoorrecht (moeten) zijn indien de vorderingen jegens de dochtermaatschappij dat zijn. (meer…)

HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:766 (VEB NCVB/Deloitte Accountants c.s.)

Een rechtspersoon in de zin van art. 3:305a lid 1 BW kan door een aanmaning of mededeling op de voet van art. 3:317 lid 1 BW de verjaring stuiten van rechtsvorderingen van personen wier gelijksoortige belangen hij ingevolge zijn statuten behartigt. Dat geldt ook voor zover deze rechtsvorderingen strekken tot nakoming van verbintenissen tot schadevergoeding in geld. (meer…)

HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Coface Finance Gmbh / Intergamma B.V.)

Een contractueel cessieverbod als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW leidt tot onoverdraagbaarheid van de vordering (vgl. HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0168). Bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten geldt echter als uitgangspunt dat zo’n beding geacht wordt uitsluitend verbintenisrechtelijke werking te hebben, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd. (meer…)

HR 14 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:625

Noch uit de bepalingen van de (tot 1 januari 2007 geldende) Pensioen- en Spaarfondsenwet, noch uit doel of strekking van deze wet volgt dat het doen van een (aanvullende) pensioentoezegging aan iemand die niet (meer) werknemer is, in strijd met deze wet en daarom ongeldig is. (meer…)

HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:153 (Sansto c.s./mr. Reiziger q.q.)

(1) De bewijslast ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur en of dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest, rust ingevolge art. 150 Rv op de curator. (2) Voor aansprakelijkheid op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur is onvoldoende dat dit een voorwaarde is geweest voor het faillissement. 3. Een beroep in rechte op een vernietigingsgrond als geregeld in art. 3:51 lid 3 BW, is vormloos. (meer…)

Cassatieblog.nl