De procespositie van minderjarigen in familierechtzaken
HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3535
Het in art. 6 lid 1 EVRM voor een ieder, dus ook voor minderjarigen, gewaarborgde recht op toegang tot de rechter brengt mee dat het recht om te worden gehoord effectief dient te kunnen worden uitgeoefend. Noch uit art. 6 lid 1 EVRM, noch uit art. 12 IVRK of enige andere, Nederland bindende internationale regeling, vloeit voort dat van een effectieve uitoefening van bedoeld recht slechts sprake kan zijn indien de minderjarige zonder tussenkomst van een (wettelijk) vertegenwoordiger kennis kan nemen van alle gedingstukken in de procedure waarin hij of zij wordt gehoord. Lees meer…
Indicatietarieven in IE-zaken in cassatie
Ook de Hoge Raad heeft nu indicatietarieven voor de proceskostenveroordeling in IE-zaken in cassatie vastgesteld. De indicatietarieven liggen tussen de € 10.000 en € 50.000, afhankelijk van het procesverloop en de complexiteit van de zaak. Lees meer…
Privaatrechtelijke rechtspersoon bevoegd tot instellen vorderingen jegens werkgever wegens niet-nakoming algemeen verbindend verklaarde CAO
HR 28 november 2014, ECLI:HR:2014:3458 (Tido Vesta Nederland B.V./SNCU)
De mogelijkheid voor werkgevers- of werknemersverenigingen om op de voet van art. 10 Wet AVV de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te verzoeken om onderzoek in te stellen naar niet-naleving van bepalingen in een algemeen verbindend verklaarde CAO, brengt niet mee dat toezicht en onderzoek door een privaatrechtelijke partij is uitgesloten. Controle op naleving van de CAO gedurende het tijdvak van de algemeen verbindendverklaring is ook mogelijk nadat dat tijdvak is verstreken. Lees meer…
Toezichthoudersdilemma: geen aansprakelijkheid AFM als toezichthouder DSB
HR 21 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3349 (eiseres / AFM)
Bij het beoordelen van de vraag of bij het toezicht zoals dat door de toezichthouder is uitgeoefend is voldaan aan de eisen die aan behoorlijk en zorgvuldig toezicht moeten worden gesteld, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Hierbij vormt de beleids- en beoordelingsvrijheid van de toezichthouder, die de rechter tot een terughoudende toetsing noopt, een belangrijk gezichtspunt. De Hoge Raad bevestigt met dit oordeel zijn eerdere jurisprudentie in het arrest Vie d’Or over (mogelijke) aansprakelijkheid van een wettelijke toezichthouder. Lees meer…
Hoger beroep gefailleerde tegen toelating tot verificatie van niet-ingediende vorderingen
HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3464
De gefailleerde heeft een rechtens te respecteren belang bij zijn beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris om schuldvorderingen die niet op de voet van art. 110 Fw door de schuldeisers ter verificatie zijn ingediend, toch tot de verificatie toe te laten. De gefailleerde dient in zoverre als “partij” bij deze beschikking van de rechter-commissaris te worden beschouwd en kan daarom in zijn daartegen gerichte beroep worden ontvangen. Schuldeisers moeten zelf de schuldvorderingen bij de curator indienen waarvan zij verificatie wensen. Lees meer…
Tenietgaan pandrecht door verjaring van gezekerde vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3463 (eiseressen / Delta Lloyd)
Een beroep op verjaring van een aan een pandrecht onderliggende vordering kan onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Het komt daarbij aan op een waardering van alle omstandigheden van het geval in het licht van de aard en de strekking van art. 3:323 BW. Lees meer…
Uitsluiting subrogatie verzekeraar jegens collega’s (art. 7:962 lid 3 BW) geldt niet voor ingeleend personeel
HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3461 (Anderzorg/X en London Verzekeringen)
Gelet op de strekking van art. 7:962 lid 3 BW, zoals deze blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis, moet worden aangenomen dat de wetgever een formeel-juridisch begrip “werkgever” voorstaat. Het als “werknemer” aanmerken van ingeleend personeel past daarom niet bij de strekking van deze bepaling. De vraag of het subrogatieverbod van art. 7:962 lid 3 BW geldt, moet worden beoordeeld naar het moment van de schadetoebrengende gebeurtenis, zodat een later ontslag van de werknemer de subrogatie niet doet ‘herleven’. Lees meer…
Aanwezigheid van ponton speelde geen rol bij schadeveroorzaking, korte verjaringstermijn schadevaring (art. 8:1793 BW) niet van toepassing
HR 21 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3350 (Liander / KWS)
De vordering uit hoofde van schending van de zorgplicht (art. 6:162 BW) stoelt op verwijten van andere aard dan die welke verband houden met het gebruik van schepen (en daarmee gelijkgestelde voorwerpen). Van samenloop van rechtsvorderingen tegen dezelfde persoon is dus geen sprake. De door de opdrachtgever jegens de (hoofd)aannemer ingestelde rechtsvordering kan dan ook niet worden aangemerkt als een rechtsvordering tot vergoeding van schade, veroorzaakt door een voorval als bedoeld in art. 8:1793 BW, zodat de daarin vervatte verjaringstermijn van twee jaar niet van toepassing is. Lees meer…
Vaststelling “onrendabele top” en waardering van het vervangend object bij onteigening bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaak
HR 21 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3351 (X/gemeente Westland)
Ook bij onteigening van bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken moet volgens de Hoge Raad, voor beantwoording van de vraag of na aanschaf en aanpassing van een vervangend object sprake is van vermogensschade in de vorm van een onrendabele top, het vervangend object na aanpassing gewaardeerd worden tegen de waarde in het vrije commerciële verkeer (de marktwaarde). Lees meer…
Ontvanger/Hamm-regel bij betalingen in strijd met de wet
HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3080 (CZ Zorgkantoor/mr. Scholtes q.q.)
Dat (ná faillissement verrichte) onverschuldigde betalingen in strijd waren met een wettelijke regeling, brengt in dit geval niet mee dat sprake was van een onmiskenbare vergissing in de zin van het arrest Ontvanger/Hamm q.q. Lees meer…