Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: ontvankelijkheid


HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1748

Indien aannemelijk is dat rechterlijke machtiging tot verkoop van een huurpand, verleend aan de curator van de geestelijk gestoorde eigenaar, leidt tot een dreiging van inbreuk op huurrechten van de huurder, kan de huurder als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv worden aangemerkt. (meer…)

HR 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1688 (Turner Raw Materials Intermediate B.V. / Attero Noord)

De wet voorziet niet in een rechtsmiddel tegen de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het strafproces. De civiele kamer van het gerechtshof heeft de benadeelde partij terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de strafrechter in eerste aanleg. De benadeelde partij kan ingevolge art. 361 lid 3 Sv haar vordering tot schadevergoeding voorleggen aan de burgerlijke rechter in eerste aanleg. (meer…)

land HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:183 (X c.s./gemeente Peel en Maas)

Bij een cassatieberoep dat is gericht tegen de afwijzing van een vordering tot tussenkomst in een onteigeningsprocedure, dienen alle partijen te worden opgeroepen. Gegrondbevinding van het cassatieberoep kan er na verwijzing immers toe leiden dat het verweer tegen de gevorderde onteigening van degenen die tussen willen komen doel treft. Het vonnis waarbij de onteigening is uitgesproken, heeft hierdoor nog geen kracht van gewijsde gekregen.  (meer…)

HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:905 (Slotervaartziekenhuis)

De positie van een verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop een enquêteverzoek betrekking heeft, kan – voor het beoordelen van diens enquêtebevoegdheid – niet zonder meer worden gelijkgesteld met die van een aandeelhouder of certificaathouder. Of een dergelijke gelijkstelling mogelijk is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. (meer…)

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2128 (Eiser/Connexion)

De in art. 7:629a lid 1 BW neergelegde verplichting om bij de loonvordering een verklaring van een UWV-deskundige te voegen beoogt de rechtspositie van de werknemer te versterken en een efficiënte geschilbeslechting te bevorderen. Bij het aanvragen van een deskundigenoordeel behoeft de werknemer zich niet te laten leiden door de vraag of de werkgever daaraan (bijvoorbeeld met het oog op het re-integratieproces) behoefte heeft. (meer…)

Cassatieblog.nl