Uitsluitende toepasselijkheid van art. 1:263a BW
HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1019
Een redelijke uitleg van de art. 1:258 en 1:263a BW brengt mee dat art. 1:263a BW ondanks zijn formulering ook – en in verband met de ruimere rechtsbescherming: bij uitsluiting – van toepassing is in een geval waarin de minderjarige zijn hoofdverblijf heeft bij een van zijn met het gezag belaste ouders en een contact beperkende aanwijzing wordt gegeven met betrekking tot de andere met het gezag belaste ouder bij wie hij niet zijn hoofdverblijf heeft. Lees meer…
Wijziging kinderalimentatie met terugwerkende kracht: behoedzaamheid geboden
HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1001
De rechter die voornemens is een wijziging van de alimentatieverplichting in te laten gaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, moet behoedzaam gebruikmaken van die bevoegdheid, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde. De rechter zal steeds, aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken, moeten beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Hij is bij die beoordeling niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer. Lees meer…
Rechtsmiddelenverbod in deelgeschilprocedure kan worden doorbroken
HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943
(1) De uitsluiting van rechtsmiddelen tegen de beslissing op een deelgeschil (art. 1019bb Rv) kan worden doorbroken op grond van de in de rechtspraak ontwikkelde “doorbrekingsgronden”. Hieraan doet niet af dat op grond van art. 1019cc lid 3 Rv in een bodemprocedure opgekomen kan worden tegen de beslissingen van de deelgeschilrechter omtrent de materiële rechtsverhouding van partijen.
(2) Indien met een beroep op een doorbrekingsgrond een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen een beschikking in een deelgeschil, zijn ook in dat geding de bepalingen inzake de deelgeschilprocedure – waaronder de bijzondere proceskostenregeling van art. 1019aa Rv – van toepassing. Lees meer…
Indirect aandeelhouder niet zonder meer bevoegd tot enquêteverzoek
HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:905 (Slotervaartziekenhuis)
De positie van een verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop een enquêteverzoek betrekking heeft, kan – voor het beoordelen van diens enquêtebevoegdheid – niet zonder meer worden gelijkgesteld met die van een aandeelhouder of certificaathouder. Of een dergelijke gelijkstelling mogelijk is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Lees meer…
Weigering vervangende toestemming verhuizing op basis van niet objectief verifieerbare omstandigheden
HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:901
In het kader van een oordeel omtrent het verlenen van vervangende toestemming voor een verhuizing (ex art. 1:253a BW) staat het de rechter vrij om omstandigheden bij zijn beslissing te betrekken die zich niet of moeilijk laten verifiëren. Lees meer…
Onrechtmatig verkregen bewijs door persoonlijk onderzoek verzekeraar in strijd met Gedragscode
HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942 (Achmea/Verweerder)
Indien een verzekeraar bij het uitvoeren van een persoonlijk onderzoek handelt in strijd met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek, kan tot uitgangspunt worden genomen dat er sprake is van een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde. In casu heeft het hof kunnen oordelen dat de resultaten van het persoonlijk onderzoek, als onrechtmatig verkregen bewijs, buiten beschouwing dienen te blijven. Lees meer…
De rol van de gedragswetenschapper in de gesloten jeugdzorg
HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:951
De gedragswetenschapper die ten behoeve van de door hem af te geven instemmingsverklaring als bedoeld in art. 29b lid 5 Wjz, de jeugdige onderzoekt, is niet gehouden om daarbij schriftelijke informatie te betrekken die hem door of namens de jeugdige wordt aangeboden. De enkele omstandigheid dat de gedragswetenschapper in dienst is van Bureau Jeugdzorg staat niet in de weg aan de bruikbaarheid van de door hem afgegeven instemmingsverklaring. Lees meer…
De appelgrens bij objectieve cumulatie van vorderingen waarop in verschillende (deel)vonnissen wordt beslist
HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:946 (X/Esprit Management & IT Services B.V.)
Als een eiser meerdere vorderingen tegelijk aanbrengt (objectieve cumulatie), is voor de appelgrens van art. 332 lid 1 Rv beslissend de totale waarde van de vorderingen waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen. De wijze van afdoening door de rechter in eerste aanleg brengt daarin geen verandering. Als de rechter over het gevorderde in meerdere (deel)vonnissen beslist, dan dient voor de appellabiliteit van elk van deze vonnissen in aanmerking te worden genomen wat de totale waarde was van het gevorderde waarover de rechter in eerste aanleg moest beslissen. Lees meer…
Hoge Raad verbiedt Vereniging Martijn
HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 (OM/Vereniging Martijn)
1. Voor het antwoord op de vraag of de werkzaamheid van een rechtspersoon in strijd is met de openbare orde in de zin van art. 2:20 BW, is niet bepalend of de rechtspersoon reeds daadwerkelijk een gevaar vormt voor de openbare orde. De rechter moet onderzoeken of het verbod en de ontbinding van de rechtspersoon in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de bescherming van de gezondheid of de openbare orde of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2. De bestuurders van een ontbonden rechtspersoon (niet de vereffenaar) blijven bevoegd tot het instellen van hoger beroep of cassatie tegen de rechterlijke uitspraak waarin de vereniging is ontbonden. Lees meer…
De Hoge Raad over de reikwijdte van het begrip “bodem van de belastingschuldige”
HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:896 (Ontvanger/Horeca Holding c.s.)
Voor zover de curator op het perceel van de belastingschuldige handelingen verricht die strekken tot beheer en vereffening van de failliete boedel als bedoeld in art. 68 Fw, dient tot uitgangspunt dat niet reeds op die enkele grond sprake is van bodem van de belastingschuldige in de zin van art. 22 lid 3 Iw 1990. Voor zover de curator echter op het perceel van de belastingschuldige handelingen verricht tot voortzetting van diens bedrijf als bedoeld in art. 98 Fw, brengt dat in beginsel wel mee dat sprake is van diens bodem in de zin van art. 22 lid 3 Iw 1990. Lees meer…