Selecteer een pagina

Dossier: Goederenrecht


HR 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2833

Een houder van een openbaar pandrecht op een vordering kan vanaf het moment dat het pandrecht aan de schuldenaar van de vordering is medegedeeld, worden aangemerkt als schuldeiser in de zin van art. 1 lid 1 Fw. Dit betekent dat de pandhouder bevoegd is het faillissement van de schuldenaar aan te vragen.  (meer…)

HR 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2118

De beantwoording van de vraag naar de gevolgen van de hoedanigheid waarin een middellijk vertegenwoordiger roerende zaken in het buitenland heeft verkregen voor de eigendomsverkrijging van die zaken, dient ingevolge art. 10:127 lid 5 jo. lid 4 BW te geschieden aan de hand van het recht van de staat op welks grondgebied die roerende zaken zich bevonden op het tijdstip van de op eigendomsoverdracht gerichte rechtshandeling. Daarbij is niet van belang door welk recht de koopovereenkomst met betrekking tot die roerende zaken wordt beheerst of welk recht van toepassing is op de verbintenissen tussen de vertegenwoordiger en de vertegenwoordigde. (meer…)

HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1438

Voor een rechterlijke grensbepaling, zoals neergelegd in artikel 5:47 BW, is plaats indien geen van de partijen zich beroept op een bepaalde loop van de grens of, voor zover wel van zo’n beroep sprake is, de gestelde loop van de grens niet kan worden bewezen. (meer…)

HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046 (Rabobank/Reuser)

De verkrijger onder eigendomsvoorbehoud heeft – voordat betaling heeft plaatsgevonden – reeds een voorwaardelijk eigendomsrecht. Over dit recht kan hij ook beschikken: hij kan het vervreemden en hij kan er een beperkt recht op vestigen. In geval van vestiging van een pandrecht op de voorwaardelijke eigendom, komt het pandrecht – nadat de voorwaarde door betaling in vervulling is gegaan – van rechtswege op de zaak te rusten. (meer…)

HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1468

Verkrijging door bevrijdende verjaring impliceert dat de eigendom niet meer bij akte behoeft te worden geleverd. De akte waarvoor het vonnis van de rechtbank in de plaats treedt is dus niet een akte als bedoeld in art. 3:301 BW, zodat het tweede lid van dit artikel, waarin is bepaald dat een rechtsmiddel op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen dient te worden ingeschreven in de registers (art. 433 Rv), niet van toepassing is. (meer…)

HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511

De objectieve maatstaf voor de uitleg van notariële leverings- en vestigingsakten geldt niet voor de uitleg van de daaraan ten grondslag liggende obligatoire partijafspraken. In dit geval gaat het om de uitleg van een in de hypotheekakte opgenomen contractuele renteclausule, die alleen een rol speelt in de verhouding tussen de oorspronkelijke contractspartijen. Die uitleg dient te geschieden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. (meer…)

Cassatieblog.nl