Selecteer een pagina

Alle berichten van: Berend-Bram Heinen


HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2370

Het in strijd met art. 2:246 BW aanvragen van het faillissement van de vennootschap kan onder omstandigheden tevens de belangen van de gezamenlijke schuldeisers schaden en op die grond aangemerkt worden als kennelijk onbehoorlijke taakvervulling in de zin van art. 2:248 lid 1 BW. (meer…)

HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2363

De bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek zijn van toepassing als, naar overeengekomen arbeidsuren gemeten, bij een werkgever méér werknemers betrokken zijn bij de in de werkingssfeerbepalingen bedoelde werkzaamheden dan bij werkzaamheden die gerekend moeten worden tot een andere bedrijfstak. Hierbij geldt dat onder de woorden (werknemers die) “betrokken zijn bij” (de in de deze regelingen omschreven werkzaamheden) dient te worden verstaan dat de desbetreffende werknemers zich bezighouden met die werkzaamheden dan wel werkzaamheden verrichten die daaraan dienstbaar zijn. (meer…)

HR 7 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2256

Op de voet van het bepaalde in art. 3:4 lid 1 BW is hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een zaak, bestanddeel van die zaak. Een aard- of nagelvaste verbinding is daarvoor niet vereist. Een aanwijzing dat een zaak volgens verkeersopvatting als onderdeel van een hoofdzaak heeft te gelden, kan gelegen zijn in de omstandigheid dat de twee zaken in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, of in de omstandigheid dat de hoofdzaak, indien het bestanddeel zou ontbreken, als onvoltooid moet worden beschouwd in de zin dat de hoofdzaak dan niet geschikt is te beantwoorden aan haar bestemming. Het hof heeft de hierboven weergegeven maatstaf toegepast, zijn oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. (meer…)

HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2305

De werkgever kan in een door de werknemer geëntameerde procedure waarin deze om toekenning van een transitievergoeding verzoekt, zich op de Overbruggingsregeling transitievergoeding beroepen, ook al is de vervaltermijn van drie maanden van art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b BW verstreken. Dit geldt ongeacht of de werkgever zijn beroep op de overbruggingsregeling doet als een verweer tegen het verzoek van de werknemer of in de vorm van een zelfstandig verzoek op de voet van art. 282 lid 4 Rv. (meer…)

HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2222

Bij elkaar binnen zes maanden opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd tussen een werknemer en werkgevers die worden geacht elkaars opvolger te zijn, moet de opzegtermijn worden berekend uitgaande van het tijdstip van totstandkoming van de eerste overeenkomst.
Is sprake van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd die anders is geëindigd dan door – kort gezegd – opzegging door de werkgever of de faillissementscurator dan wel ontbinding door de rechter en binnen zes maanden wordt opgevolgd door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij een opvolgend werkgever, dan is sprake van samenloop tussen de Ragetlie-regeling van art. 7:667 lid 4 en 5 BW en de regeling van art. 7:668a lid 2 en 4 BW, geldt de laatste overeenkomst op grond van art. 7:668a lid 1 en 2 BW als aangegaan voor onbepaalde tijd, is voor de beëindiging van deze overeenkomst opzegging nodig en geldt dat de opzegtermijn wordt berekend vanaf het aangaan van de eerste overeenkomst (art. 7:667 lid 4 BW en art. 7:668a lid 4 BW).

(meer…)

Cassatieblog.nl