Selecteer een pagina

Dossier: Ondernemingsrecht


HR 13 juli 2012, LJN BW4206 (Mr. Janssen q.q./JVS Beheer B.V.)

Art. 6:6 lid 1 BW ziet op de aansprakelijkheid in de verhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaren die de prestatie verschuldigd zijn en niet op de interne draagplicht tussen de schuldenaren onderling. Het hof kon daarom niet voorbijgaan aan de stelling van de moedervennootschap dat zij, hoewel zij met de dochtervennootschap jegens de bank voor gelijke delen verbonden is, in de interne verhouding tot de dochter niet draagplichtig is. In het vennootschappelijk concernverband wordt, bij gebreke van andersluidende afspraken, de onderlinge draagplicht bepaald door het antwoord op de vraag wie de schuld aangaat. (meer…)

HR 15 juni 2012, LJN BW0727 (Pricewaterhousecoopers/X)

Door bindend adviseurs gemaakte fouten kunnen pas tot hun aansprakelijkheid jegens (een van de) opdrachtgevers leiden of een gegrond verweer opleveren tegen hun vordering tot betaling van de overeengekomen vergoeding, als het in de verhouding van bindend adviseurs tot (een van de) opdrachtgevers in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn aan die fouten geen gevolgen ten nadele van de bindend adviseurs te verbinden. Een door de bindend adviseurs bedongen exoneratieclausule kan mede betrekking hebben op verplichtingen van de bindend adviseurs tot onpartijdigheid en inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor. (meer…)

HR 25 mei 2012, LJN BW0242 (Ageas/VEB c.s.)

Een beschikking waarin een partij door de Ondernemingskamer als belanghebbende wordt aangemerkt in de tweede fase van de enquêteprocedure, is jegens alle partijen een tussenbeschikking. (meer…)

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1435 (ASMI II)

Voor de ontvankelijkheid in cassatie van de verzoeker tot cassatie in een enquêteprocedure geldt niet (nog steeds of opnieuw) de kapitaalseis van art. 2:346 aanhef en onder b BW, waaraan voldaan moet zijn voor de ontvankelijkheid bij de OK. Wat de ontvankelijkheid in cassatie betreft, gaat het ingevolge art. 426 lid 1 Rv slechts erom of de verzoeker in de procedure voor de OK verschenen zijn. Na cassatie en verwijzing mogen – ter precisering, toelichting en correctie van reeds ingenomen standpunten – nieuwe stellingen worden ingenomen en producties overgelegd.  (meer…)

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1758 (X/Gemeente Utrechtse Heuvelrug c.s.)

Art. 2:86d lid 4 BW bepaalt dat “iedere belanghebbende” in verzet kan komen tegen de verstrekking van duplicaten van verloren gegane bewijzen van toonderaandelen in een naamloze vennootschap. De wet beperkt de kring van belanghebbenden dus niet tot derden die menen zélf rechthebbende te zijn van de bewuste aandelen, zoals het oude art. 15 lid 1 Effectenvernieuwingswet deed. Ook de memorie van toelichting bij art. 2:86d lid 4 BW leidt niet tot een zo beperkte uitleg van het belanghebbendebegrip.  (meer…)

HR 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1056 (e-Traction Worldwide c.s./e-Traction Europe c.s.)

De tweede fase van de enquêteprocedure eindigt met het onherroepelijk worden van de beschikking op het enquêteverzoek, of – als tijdelijke voorzieningen ex art. 2:356 sub c, d en e BW dan nog voortduren – op het moment dat deze voorzieningen eindigen. De getroffen tijdelijke voorzieningen kunnen  blijvende gevolgen hebben. Bezwaren tegen deze voorzieningen of de wijze waarop daaraan invulling is gegeven kunnen slechts worden geuit door het instellen van rechtsmiddelen tegen de beschikking(en) in de enquêteprocedure.  (meer…)

Cassatieblog.nl