Dossier: Proces- en beslagrecht


HR 15 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:914 (Bursa/ Güriş)

De Hoge Raad oordeelt dat de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis alleen binnen de tweede termijn van art. 1064 lid 3 Rv oud (thans: 1064a lid 2 Rv) kan worden ingesteld, en niet voorafgaand daaraan. (meer…)

HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:981

1. Van bewust roekeloos handelen in de zin van art. 8:1064 BW is sprake wanneer de aansprakelijk gestelde persoon het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar hij zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden. Die maatstaf geldt ook in gevallen waarin sprake is van een vaststaand gevaar, bijvoorbeeld in gevallen van schade door het gebruik van een ondeugdelijk vervoermiddel.
2. Bij de beoordeling van de beroepsaansprakelijkheid van een cassatieadvocaat gaat het erom of het gebrekkige cassatieberoep (als dat niet gebrekkig was geweest) tot vernietiging zou hebben geleid en, zo ja, hoe na verwijzing over de zaak zou zijn geoordeeld. De rechter dient bij de hiervoor bedoelde beoordelingen uit te gaan van de stand van de rechtsontwikkeling op het moment waarop – de beroepsfout weggedacht – over de vordering of het rechtsmiddel zou zijn geoordeeld. (meer…)

HR 22 juni 2018  ECLI:NL:HR:2018:982

Indien tijdens de instantie waarin een schorsingsgrond zich aandient, geen toepassing wordt gegeven aan art. 225 Rv en het geding op naam van de oorspronkelijke partijen wordt voortgezet, kan in een volgende instantie niet alsnog op die grond schorsing van het geding worden ingeroepen.  (meer…)

HR 15 juni 2018 ECLI:NL:HR:2018:918

De omstandigheid dat de Resolution de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen, moet op een lijn worden gesteld met het in art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York bedoelde geval dat een bevoegde autoriteit de arbitrale uitspraak heeft vernietigd.  (meer…)

HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:727 (Verzoeker/ABN Amro)

Het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor kan worden afgewezen als sprake is van misbruik van recht, strijd met een goede procesorde, of strijd met een zwaarwichtig bezwaar; of als verzoeker daarbij onvoldoende belang heeft. Een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor in verband met een vordering die hij wil instellen waarover in een eerdere procedure tussen partijen al onherroepelijk is beslist, kan afstuiten op het vereiste van voldoende belang. De verzoeker heeft geen belang bij dat voorlopig getuigenverhoor als hij opheldering wil over feiten die geen vordering tot herroeping (art. 382 Rv) kunnen dragen en als de vorderingen die hij wil instellen afstuiten op het gezag van gewijsde van die eerdere beslissing. (meer…)

HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:818 (Rabobank/verweerder)

Hoewel met de bepaling van art. 1:125 lid 2 Wft zwaarwegende belangen worden gediend, is zij niet van openbare orde omdat zij niet strekt ter bescherming van algemene belangen van zo fundamentele aard dat zij (ongeacht het partijdebat of de bijzondere omstandigheden van het geval) altijd door de rechter moeten worden toegepast.  (meer…)

Cassatieblog.nl