

Terughoudende maatstaf voor aansprakelijkheid bindend adviseur
HR 15 juni 2012, LJN BW0727 (Pricewaterhousecoopers/X)
Door bindend adviseurs gemaakte fouten kunnen pas tot hun aansprakelijkheid jegens (een van de) opdrachtgevers leiden of een gegrond verweer opleveren tegen hun vordering tot betaling van de overeengekomen vergoeding, als het in de verhouding van bindend adviseurs tot (een van de) opdrachtgevers in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn aan die fouten geen gevolgen ten nadele van de bindend adviseurs te verbinden. Een door de bindend adviseurs bedongen exoneratieclausule kan mede betrekking hebben op verplichtingen van de bindend adviseurs tot onpartijdigheid en inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor. Lees meer…

Uitspraak Hoge Raad over compensatie bij langdurig vertraagde vluchten aangehouden
HR 15 juni 2012 (LJN BW5514; BW5515; BW5516; BW5517; BW5518; BW5520; BW5521; BW5525)
De Hoge Raad houdt zijn uitspraken over compensatie voor reizigers bij vertraagde vluchten aan, nu is gebleken dat op korte termijn uitspraak is te verwachten van het HvJEU. Hij stelt de processtukken opnieuw in handen van de procureur-generaal voor het nemen van een aanvullende conclusie na de uitspraak van het HvJEU. Lees meer…

Verrekening van rendement op aandelen bij een niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding
HR 8 juni 2012, LJN ECLI:NL:HR:2012:BV9605
Bij beantwoording van de vraag of de waarde(stijging) van de aandelen die een echtgenoot heeft in een holding op de voet van art. 1:141 BW in de verrekening moet worden betrokken, is bepalend of de volstorting van die aandelen is gefinancierd door aanwending van inkomen of vermogen dat periodiek verrekend had moeten worden. Het bewijsvermoeden van art. 1:141 lid 3 BW heeft slechts betrekking op die vraag. De gestelde omstandigheid dat de waardestijging van de aandelen voornamelijk is toe te schrijven aan de arbeidsinspanning en ondernemerskwaliteiten van de aandeelhoudende echtgenoot geeft daarom geen aanleiding om dit bewijsvermoeden – met een beroep op de “tenzij-clausule” – buiten toepassing te laten. Die omstandigheid is evenmin grond om slechts een gedeelte van de waarde(stijging) van de aandelen voor de verrekening in aanmerking te nemen. Lees meer…

Exhibitieplicht art. 843a Rv geldt ook bij hoofdzaak buiten Nederland
HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8510 (Abu Dhabi Islamic Bank/ABN AMRO)
Een vordering tot exhibitie van bescheiden (art. 843a Rv) kan worden ingesteld hetzij in een lopend geding, hetzij in een afzonderlijk geding (vgl. HR 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7774). In het laatste geval is niet vereist dat over de rechtsbetrekking waaromtrent afgifte van bescheiden wordt gevraagd een procedure aanhangig is of zal worden gemaakt, en evenmin of een dergelijke procedure in Nederland zal worden gevoerd. Lees meer…

Beleidsvrijheid werkgever bij aanwijzing indirect personeel dat bij overgang concessie mee overgaat
HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0246 (X c.s./Veolia c.s.)
In art. 37 Wet personenvervoer (Wpv) ligt niet de eis besloten dat het verval van de arbeidsplaats van de individuele werknemer het directe gevolg dient te zijn van het verlies van de concessie. Lees meer…

Rolreglementen selectie aan de poort en prejudiciële vragen gepubliceerd
Per 1 juli 2012 treden de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad en de Wet versterking cassatierechtspraak in werking. Het nieuwe rolreglement voor de prejudiciële procedure en de aan art. 80a RO aangepaste procesreglementen voor de gewone cassatieprocedure in dagvaardings- en verzoekschriftzaken, zijn op 4 juni 2012 in de Staatscourant gepubliceerd. Lees meer…

Toepassing Haviltex-maatstaf op afspraken ongehuwde samenwoners zonder samenlevingscontract
HR 8 juni 2012, LJN BV9539
Partijen in deze zaak hebben ongehuwd samengewoond zonder een (schriftelijk) samenlevingscontract. De vraag of en welke afspraken zij hebben gemaakt over de interne draagplicht ten aanzien van hypotheekrente en premies levensverzekering moet worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Daarbij komt betekenis toe aan door partijen stilzwijgend gemaakte afspraken en de tussen hen feitelijk gegroeide taakverdeling. Deze omstandigheden zijn ook relevant voor de vraag of de man de betaling van hypotheekrente en premies levensverzekering op zich heeft genomen ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis jegens de vrouw. Lees meer…

Geen automatische nietigheid bij overeengekomen verboden prestatie
HR 1 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5609 (Esmilo/Mediq)
De enkele omstandigheid dat een overeenkomst tot een door de wet verboden prestatie verplicht, brengt niet mee dat zij een verboden strekking heeft en dus wegens strijd met de goede zeden of openbare orde nietig is (art. 3:40 lid 1 BW). Bij de beoordeling van de vraag of een dergelijke overeenkomst in strijd is met de openbare orde dient de rechter in elk geval te betrekken (i) welke belangen door de geschonden regel worden beschermd, (ii) of door de inbreuk op de regel fundamentele beginselen worden geschonden, (iii) of partijen zich van de inbreuk op de regel bewust waren, en (iv) of de regel in een sanctie voorziet, en daarvan in de motivering van zijn oordeel rekenschap af te leggen. Lees meer…

Formeel in appel niet verschenen biologische moeder alsnog opgeroepen
HR 1 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8216
De biologische moeder die in appel niet was verschenen, maar wel als belanghebbende was aangemerkt en op wiens brieven door het hof acht is geslagen, dient in cassatie als verschenen belanghebbende te worden beschouwd. Lees meer…

Matiging loonvordering na onterecht ontslag bij stilzitten van de werkgever
HR 1 juni 2012, RCLI:NL:HR:2012:BV7347
De rechter is op grond van art. 7:680a BW slechts bevoegd een vordering tot doorbetaling van loon die gegrond is op de vernietigbaarheid van de arbeidsovereenkomst te matigen, indien toewijzing in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De rechter moet in zijn motivering laten blijken dat hij daadwerkelijk deze terughoudendheid in acht heeft genomen. In dit geval, waarin de werkgever pas twintig maanden nadat de werknemer de vernietigbaarheid van het ontslag had ingeroepen ontbinding van de arbeidsovereenkomst had verzocht, heeft het hof onvoldoende duidelijk gemaakt waarom toewijzing van de loonvordering tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Lees meer…