Overgangsrecht voorwaardelijke invrijheidstelling na omzetting buitenlandse straf
HR 10 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9852 (Staat/X)
De regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (die in de plaats is getreden voor de regeling van de vervroegde invrijheidstelling) is van toepassing op een gevangenisstraf die vóór de inwerkingtreding van die regeling is opgelegd in het buitenland, maar daarná in het kader van de overdracht van de tenuitvoerlegging aan Nederland door de Nederlandse rechter is omgezet in een Nederlandse straf. Lees meer…
Zes maal hardheidsclausule griffierechten
HR 10 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5603, ECLI:NL:HR:2012:BU7255, ECLI:NL:HR:2012:BU7353, ECLI:NL:HR:2012:BU7359, ECLI:NL:HR:2012:BU9900 en ECLI:NL:HR:2012:BV3556
Als de rechter constateert dat het door een procespartij verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan, behoort hij niet zonder meer toepassing te geven aan de wettelijke sanctie daarop, maar eerst aan die procespartij gelegenheid te geven om zich uit te laten met betrekking tot het geconstateerde verzuim, zodat die partij een eventueel misverstand kan ophelderen of, als zij daarvoor aanleiding ziet, een beroep kan doen op de hardheidsclausule. Lees meer…
In onteigeningscassaties is het laagste griffierecht verschuldigd
HR 10 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9925
In onteigeningszaken is in cassatie het griffierecht verschuldigd voor zaken met betrekking tot een vordering van onbepaalde waarde. Lees meer…
Opschorting bij samenhangende overeenkomsten
HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4907 (Euretco/X)
Een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit de ene overeenkomst, kan opschorting rechtvaardigen van een verplichting die voortvloeit uit een daarmee samenhangende overeenkomst. Onzekerheid omtrent bestaan en omvang van een vordering uit wanprestatie doet niet af aan de opeisbaarheid daarvan en staat niet in de weg aan aanvaarding van een beroep op opschorting. De rechter zal moeten onderzoeken of de gestelde tegenvordering bestaat en of deze opschorting kan rechtvaardigen. Indien een afzonderlijke procedure – bijvoorbeeld arbitrage – gevolgd moet worden ter vaststelling van de tegenvordering, zal de rechter moeten volstaan met een voorshands oordeel omtrent die tegenvordering. Het aanhouden van de zaak verdient in dat laatste geval meestal de voorkeur. Lees meer…
Eerste Kamer aanvaardt Wetsvoorstel prejudiciële vragen
Op 7 februari 2012 heeft de Eerste Kamer het Wetsvoorstel prejudiciële vragen aan de Hoge Raad aanvaard. Het wetsvoorstel kon in de Eerste Kamer op brede steun rekenen, zoals ook wel blijkt uit het feit dat het zonder stemming werd aangenomen. Lees meer…
Aanbod tot tegenbewijs in hoger beroep ten onrechte gepasseerd
HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7245 (X/SLS)
Een bewijsaanbod tot tegenbewijs hoeft in beginsel niet te worden gespecificeerd. Dat is anders wanneer in eerste aanleg in het kader van tegenbewijs al getuigen zijn gehoord en het bewijsaanbod in hoger beroep strekt tot aanvullend tegenbewijs. In dit geval heeft eiser tot cassatie in eerste aanleg nog geen getuigen later horen. Het hof heeft daarom ten onrechte de eis gesteld dat zijn bewijsaanbod tot tegenbewijs nader zou worden toegelicht. Lees meer…
Bancaire zorgplicht bij risicovolle beleggingstransacties
HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012: BU4914 (Coöperatieve Rabobank Vaart en Vecht/X)
De bank die onvoldoende onderzoek doet naar de financiële situatie van de belegger en hem niet genoegzaam waarschuwt voor de risico’s van risicovolle beleggingstransacties, handelt in strijd met haar bancaire zorgplicht. De te vergoeden schade behelst niet noodzakelijkerwijs het verlies dat de belegger op zijn inzet heeft geleden, maar is het verschil tussen de situatie waarin de belegger zich thans bevindt, en die waarin hij zich zou hebben bevonden als de bank haar zorgplicht zou hebben nageleefd. Lees meer…
Toedoen achterman niet vereist voor toerekening schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid
HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4909 (Fujitsu/Exel)
Voor toerekening van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan ook plaats zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de bevoegdheid van de pseudo-gevolmachtigde op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde achterman komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Een “toedoen” van de achterman is daarvoor niet noodzakelijk. De omstandigheid dat de pseudo-gevolmachtigde en de achterman geen deel uitmaakten van een ondoorzichtige groep van organisaties, kan niet bijdragen aan het oordeel dat geen sprake is van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Lees meer…
Prejudiciële vraag over uitleg begrip ‘geldige reden’ in Merkenrichtlijn
Hoge Raad 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4915 (Leidseplein Beheer B.V./Red Bull GmbH)
Het begrip ‘geldige reden’ in de zin van art. 2.20 lid 1 sub c BVIE moet thans worden uitgelegd in overeenstemming met het begrip ‘geldige reden’ in de zin van art. 5 lid 2 Merkenrichtlijn. Het criterium zoals geformuleerd in het arrest Claeryn/Klarein mist volgens de Hoge Raad toepassing. De Hoge Raad stelt een prejudiciële vraag over de invulling van het begrip ‘geldige reden’. Lees meer…
Beroepsfout rechtsbijstandsverlener wegens verstrijken van verjaringstermijn
HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2719
Een rechtsbijstandsverlener dient zijn cliënt te wijzen op de toepasselijkheid van de korte verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW, en op de mogelijkheid van stuiting van die termijn. Het oordeel van het hof dat de rechtsbijstandsverlener in casu vrijuit moest gaan, omdat de cliënt reeds had besloten de zaak te laten rusten, is niet begrijpelijk dan wel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat de cliënt de vordering evenmin tijdig zou hebben gestuit indien deze zou zijn gewezen op de verjaringstermijn, noch dat de rechtsbijstandsverlener ervan mocht uitgaan dat de cliënt van stuiting wilde afzien. Lees meer…